maandag 24 september 2012

Toch best lullig


Toch best lullig

Ik loop met mijn vriendin Robin door de een of andere stad waar we de weg niet eens weten en we zijn aan het shoppen. We kopen schoenen – ik weet naderhand niet meer hoe ze eruit zien – alleen dat ze waanzinnig cool waren. Zalando zou er goud voor over gehad hebben om die te mogen verkopen, denk ik. Een moment later staan we in een onbekende club op ontzettend mooie techno te dansen. Toevallig genoeg is daar ook een jongen met wie ik op de middelbare school in de klas had gezeten – Noah heet hij – en hij begint me te zoenen. Het bevalt me maar al te goed. Als we daarmee klaar zijn ben ik Robin kwijt en bovendien wil ik naar huis. Noah loopt met me mee en onderweg naar het treinstation zien we poollicht boven de stad, grote gordijnen van rood en groen licht. Daar tussendoor kon je planeten zien. Niet de kleine lichtjes zoals je sterren normaal waarneemt, maar grote, bronskleurige bollen met ringen eromheen. Het is prachtig.
En dan word ik wakker.
De realiteit is dat ik gisteren inderdaad naar een prima feest ben geweest – op een boot op het IJsselmeer met Amterdammers en Achterhoekers en andere gestoordelingen – en dat ik daar iemand ontmoet heb die ik leuk vind. En dat diegene geen man was, zoals gewoonlijk, maar een vrouw. Ik ben in de war. En niet zo’n klein beetje ook. Daarnaast denk ik aan de ‘afspraak’ die ik aan het eind van de dag met Roy heb, waarvoor ik eigenlijk een beetje bang ben. Maar het is typisch iets voor mij: ik wil altijd iets te beleven hebben, constant, meteen, snel, spannend, ook al loop ik mezelf daar soms mee voorbij. En omdat bijna niemand die eigenschap van mij daadwerkelijk ziet, wordt me zelden gevraagd waar ik in vredesnaam mee bezig ben. Hoewel een paar vrienden van me wel op de hoogte zijn van Roy, en om een of andere reden willen ze zijn huis in brand steken. Het feit dat ik een meisje ontmoet heb, past in ieder geval niet in het plaatje van allerlei dingen die ik wil beleven, het is me gewoon overkomen. Ze heeft me nog aangesproken ook, al is dat in eerste instantie geweest om me te waarschuwen voor de aantrekkelijke jongen met wie ik op dat feest optrok. Dat ik met hem uit moest kijken. Natuurlijk. Wat opnieuw een bevestiging voor me is dat je bijna niemand kan vertrouwen.

Ik ga rechtop zitten en trek mijn gordijn open. De buren Steehouwer – mijn kale buurman van een jaar of zestig en zijn nog kalere zoon, beiden met een ringbaardje – zijn alweer bezig met klussen. Mijn moeder noemt het tweetal altijd ‘de eieren’ omdat hun beide kale hoofden op een bebaard ei lijken. De Eieren zijn altijd aan het klussen aan hun huis, dat ‘nog verkocht’ moet worden. Al jarenlang moet het huis nog verkocht worden en al die jaren lang klussen de Eieren dat het een lieve lust is. Ik sluit mijn gordijn weer en kom daarna pas op het idee om op de wekker te kijken. Het is half twaalf. Ik haal mijn telefoon uit mijn nachtkastje en zet hem aan. Een bericht van Roy. Wat dat betreft kan ik op hem vertrouwen.

Na het eten is goed hoor. Ben je alleen thuis of moeten we iets anders bedenken?
Ik weet een hele goede plek, helemaal voor onszelf. Mijn oude kantoor, waar niemand
meer komt! Zeg het maar, XXXXX

Roy die me bij mijn naam noemt, het heeft iets griezeligs. En er volgt een van zijn beruchte vraagteken sms’jes, omdat hij weer eens vindt dat ik niet snel genoeg antwoord. Eigenlijk heeft het iets aandoenlijks dat hij zo eerlijk voor zijn ongeduldigheid uitkomt, vind ik. Hij is nog veel ongeduldiger dan ik in mijn beste (of slechtste) doen kan zijn. Waarom is hij op zondagochtend trouwens niet geveld door de Man met de Hamer? Hij heeft vaak praatjes over uitgaan, maar misschien zegt hij maar wat. Ik verdenk hem ervan dat hij vrijdagavond en in het weekend gewoon tv heeft gekeken in zijn onderbroek.  Ik sms terug en laat mijn bad vollopen om daar zo lang mogelijk in te gaan liggen. Terwijl mijn bad volloopt bekijk ik mijn facebook pagina om te zien of Felicia iets nieuws heeft laten horen. Ik ben licht teleurgesteld als ik zie dat dat nog niet het geval is, maar ik maak me er op dit moment mooi niet druk over. Ik zie Roy straks, ik heb een briljant feest gehad en ik zie er goed uit. Het leven is zo slecht nog niet, denk ik tevreden, terwijl ik in het hete bad mijn perzik shampoo in mijn haar laat trekken. Toch krijg ik de rillingen als ik aan Roy z’n kantoorplan denk. Een parkeerplaats wil ik ook niet. Bovendien heeft Roy in de auto de vervelende eigenschap – hoewel hij best gezellig is – om de radio aan te zetten en me bij ieder nummer te vragen of ik het ken of niet. Ik ben slecht in liegen en zeg altijd als een sukkel ‘nee’ bij de meeste nummers. Sinds ik een keer heb bekend dat ik meestal slecht op de hoogte ben van de top 40, achtervolgd Roy me daarmee als we in de auto zitten. Ik moet iets verzinnen waardoor ik met hem af kan spreken zonder dat hij me op zijn manier ontvoert en zijn top 40-verhoor op me loslaat.

De rest van de middag spendeer ik aan opruimen, mezelf fatsoeneren en eten. Terwijl ik met Jaap sta te koken ontvang ik een sms’je van Robin. Ze is een van de weinigen die net als ik een ouderwetsche telefoon heeft, en we sms’en dat het een aard heeft. Robin studeert fotografie en woont op kamers in Rotterdam met gestoorde, maar vriendelijke huisgenoten en haar kat Hippie. Ze is net als ik een van de weinige mensen die whatsapp en ping’en geen reet interesseert en bij haar slingert haar mobiel ook nogal vaak rond in de enorme zooi van haar kamer. We sms’en elkaar dat het een aard heeft en omdat we elkaar nogal wat te vertellen hebben zijn onze berichten vaak in een soort telegramstijl.

Juul hoe was je feest gister? Die van mij geslaagd. Wel erg bezopen.
Vanmorgen wakker geworden naast gast van feest. Identiteit man onbekend.
Ervandoor gegaan. Geen goede smaak als ik dronken ben. Weet niet meer
watskebeurt. Jij? XXX

Je bent mijn favoriete ramp. Gelukkig was je feest geslaagd.
Feest van mij ook. Wakker geworden in eigen bed. Straks na avondeten 
met Roy afgesproken. Roy nog steeds fout. Toch zin in. 
Vanaaf of morgen ff bellen? kusjes

Ik vraag me af of ik haar binnenkort zal vertellen over Felicia. Eigenlijk móet ik het aan íemand kwijt, maar ik hoor Robin er alweer grappen over maken en in dit stadium ben ik nog helemaal niet toe aan humor. Ik vind het verre van grappig. Hoe kun je altijd naar mannen kijken en ineens naar een vrouw? Mijn gepeins wordt onderbroken door Jaap.
‘Heb jij nog plannen vanavond?’ vraagt hij opgewekt. Hij brengt het eten naar de tafel buiten. Het is van dat vage, zwoele weer met wolken die langzaam voorbij komen drijven en een temperatuur die nauwelijks afkoelt.
Ik overweeg om te liegen, maar dat kan en wil ik eigenlijk niet. ‘Met Roy afgesproken…’ mompel ik met een stuk gehaktbal in mijn mond.
‘Oké…’ zegt Jaap vaag. Hij kijkt me niet echt aan. Als Jaap weinig zegt, weet je dat hij iets goed kut vindt. Meestal kletst hij dat het een aard heeft.
Ik negeer dat. ‘En jij?’ vraag ik.
‘Lotte komt. We gaan gewoon buiten chillen denk ik… En daarna misschien een film kijken.’
‘Leuk dat ze langskomt!’ zeg ik enthousiast, in een poging zijn begrafenisgezicht op te peppen.
‘Komt die gast je ophalen?’
‘Ja.’
Mijn broer gromt iets.
‘Doe niet zo moeilijk. Ik heb al vaker met hem afgesproken.’
‘Ik vond dat al vaker dat je dat niet moest doen.’
Ik haal mijn schouders op. ‘Het wordt niet laat.’
‘Oh. Nou. Een hele geruststelling, Julia!’ zegt Jaap bokkig.
We zeggen een aantal minuten niets. Het scheelt dat het eten lekker is. Jaap en ik kunnen samen goed koken.
‘Ik zag dat het gele jurkje je heeft toegevoegd op Facebook.’ merkt hij plotseling op. ‘God, die foto’s op d’r profiel… Wat een lekker ding is zij zeg, nondeju! Hebben jullie elkaar nog gesproken?’
‘We hebben wat berichtjes uitgewisseld…’ zeg ik aarzelend. ‘We spreken binnenkort wat af.’
Mijn broer grijnst. ‘Mag ik mee?’
Ik voel tot mijn ergernis dat ik rood word. ‘We gaan gewoon samen wat doen…mag ik geen nieuwe vrienden maken?’
‘Ja, tuurlijk.’ grinnikt Jaap. ‘Was maar een grapje. Ik ga achter die Marloes aan, die met dat bruine haar en die groene ogen. We hebben al gechat op Facebook.’ Blijkbaar heeft mijn broer geen idee wat Felicia en ik op het bootfeest hebben gedaan en dat wil ik graag zo houden. Nu maar hopen dat Tim zijn mond niet voorbij praat.
‘En Lotte dan?’ vraag ik.
‘Ik ben gek op haar. Maar ze gedraagt zich gewoon stroef. Ik weet het ook allemaal niet met d’r… Ik zal het vanavond wel weer zien.’
Plotseling krijg ik een idee hoe ik met Roy af kan spreken en het heft in eigen handen kan nemen.

Na het eten sta ik op mijn kamer te twijfelen wat ik aan moet trekken. Ik heb een blauw jurkje wat me geweldig goed staat. Het lijkt qua model erg op Felicia’s jurk in het geel en het is één van mijn meest favoriete kledingstukken aller tijden. Toch staat het me – vreemd genoeg – tegen om me sexy aan te kleden voor Roy. Misschien zegt de manier waarop we afspreken al genoeg. Bovendien is het jurkje niet zo makkelijk uit te trekken. Straks trekt hij mijn geluksjurk aan flarden en dat zou zonde zijn; ik heb er nog grootse plannen mee. Uiteindelijk trek ik mijn skinny pantervlekbroek aan, met een mooi truitje. Roy kan het er weer mee doen. Ik pak een klein schoudertasje en prop daar mijn telefoon en wat andere spulletjes in, zeg Jaap gedag (die nog steeds een grafgezicht naar me trekt) en vertrek naar wat ik ‘mijn plekje’ noem. Het is de tuin van een paar huizen terug. In dat huis heb ik jaren gewoond, vanaf mijn vierde tot mijn twaalfde. Het is een boerenwoning met een enorme tuin eromheen, veel begroeiing en lindebomen voor het huis. Het is het honderdvijftig jaar oude huis waar mijn broer en ik in paradijselijke onschuld, zo zou je kunnen zeggen, zijn opgegroeid. We speelden er eindeloos in de tuin, altijd op zoek naar diertjes en planten. Mijn ouders hebben het huis verkocht aan vrienden van ze, en die hebben het een tijd later ook weer te koop gezet. En dat staat het nu nog steeds. Ze hebben mijn ouders de sleutels van de poort en het huis gegeven om soms een oogje in het zeil te houden, en ze nooit meer teruggevraagd. Mijn ouders hebben er niet meer aan gedacht ze terug te geven. En nu pak ik ze. Zelfs al zou ik niet aan de sleutel van de poort kunnen komen, dan weet ik nog twee manieren om de tuin te betreden. Het is de mooiste plaats die ik ken waar ik tot rust kan komen, en een egoïstisch deel van mij wenst dat het huis voorlopig nog niet verkocht wordt. Ik kom er meestal alleen, en soms met Robin. Ook Jaap komt er soms met Tim, voor 'goede gesprekken over vrouwen en het heelal' en waar ze het verder in vredesnaam over hebben.

Ik loop in gedachten verzonken over het fietspad, tot ik een bekend, maar toch niet zo heel bekend gezicht op me af zie lopen. Het is zoon Steehouwer, met zijn eihoofd. Hij glimlacht glibberig naar me, maar zegt niets. Ik zeg ook niets. Wat loopt die griezel hier over het fietspad? Wat heeft hij elders te zoeken als hij het zo druk heeft met klussen met zijn pa? Ik vergeet hem snel. Ik open de poort van het huis (ik zou ook over de smalle sloot kunnen springen, maar dat valt weer zo op en in Rijsoord ziet iedereen alles). Toen ik er nog woonde met mijn ouders sloten we de poort nooit. Ik loop over het brede grindpad richting het huis. Aan weerszijden van het grindpad liggen twee voortuinen waarin jaren geleden bloemen in allerlei kleuren groeiden en waarin ik urenlang kon liggen lezen en dromen. Ik loop langs het huis de achtertuin in, die het grootst is, met een enorm grasveld. Er staan een tuinhuisje, een schuur, een paar wilgen en een oude appelboom waar ik nog altijd onder ga zitten. Die laatste staat steeds schever, als een soort plaatselijke Toren van Pisa. Ik wil overal weer even kijken. Ik loop langs het oude rood met donkergroene tuinhuisje, het pad op waar vroeger altijd de braamstruiken stonden. Daarnaast heeft mijn moeder vroeger haar kruidentuintjes gemaakt, vakken die van elkaar afgescheiden werden door bielzen, allemaal met andere kruiden. Daarachter ligt een soort pleintje, rond, van onregelmatige, grote stenen en aan de zijkant staat een donkergroene houten bank met een hoge leuning waaruit in het midden een hartje gesneden is. Ik zat er vroeger altijd met mijn vriendjes en vriendinnetjes te kletsen. En dan loop ik door bospaadje, wat inmiddels nauwelijks nog een pad meer is door al het onkruid. Het is eigenlijk maar een heel kort pad, misschien tien meter, maar toen ik nog klein was, was het tha hood, the place to be in deze tuin. Als je in het donker door het bospaadje durfde te lopen, besloten ik en mijn toenmalige vriendinnetje Puck, nou, dan was je moedig. Ik moet plotseling denken aan Meneer Zwijnenburg. Puck en ik speelden meestal buiten en omdat we van dieren hielden moesten de dieren in de tuin uiteraard beschermd worden. Maar er liep een denkbeeldige stroper door de tuin – ons natuurgebied – en die wilde de dieren kwaad doen en ons gevangen nemen. Meneer Zwijnenburg was vrij levendig voor ons geworden, zodat we heel vaak ‘Ik zag hem!’ riepen, want dan schoot hij ergens weg achter de bomen. Aan de naam Zwijnenburg kwamen we niet zomaar. Een pestjong uit onze klas heette zo: Patrick Zwijnenburg. Patrick zat een klas lager dan Puck en ik, maar hij was ik weet niet hoe vaak blijven zitten en hij was ouder en vooral groter en sterker dan de rest van de klas. We zaten op een klein dorpsschooltje, dus er zaten vaak twee of meer groepen in één klaslokaal. Patrick had een of andere vorm van ADHD, mocht geen kleurstoffen en kwam regelmatig in cowboylaarzen en met een baret op naar school. Als je rustig aan het spelen was en niet oplette, kon hij soms ineens achter je staan, je grijpen en optillen en je een stuk over het schoolplein sjouwen terwijl je dat niet wilde. Hij was erg sterk en sloeg meestal toe als je vriendjes even niet in de buurt waren, zodat niemand je kon helpen. Niet dat ik zoveel vriendjes had, ik speelde meestal met Puck en soms met Olga die soms wel aardig was en soms niet. Ik had in groep zeven nog eens een vriendje uit groep acht, die lang was en nog leuk ook, waar Patrick niet bij in de buurt kwam (ik snap achteraf niet hoe ik aan dat vriendje kwam, want ik was een nerd). Maar goed, op een zekere dag waren Puck en ik in de tuin weer op de vlucht voor Meneer Zwijnenburg, toen Patrick Zwijnenburg in hoogsteigen persoon mijn achtertuin in kwam rennen op zijn cowboylaarzen. Hij slaakte een strijdkreet zo hard (‘AANVALLEN!’), dat mijn moeder gelijk het huis uit kwam lopen en hem zonder pardon de tuin uit knikkerde. Puck en ik verdubbelden de waakzaamheid van onze dierenbescherming, want het feit dat Zwijnenburg zich openlijk had vertoond met een zelfgemaakt zwaard in zijn hand en een nieuwe baret op, voorspelde weinig goeds.

Ik ga met mijn rug tegen de Toren van Pisa appelboom zitten en kijk om me heen. Het is hier nog steeds mooi, maar het is niet zoals het geweest is. Het gras is lang, maar veel struiken en planten zijn dor en overwoekerd, de bomen staan schever dan ooit en het hartjesbankje naast bospaadje is verveloos en aan het rotten. Maar ik houd nog steeds van deze plek. Meer dan van welke plek dan ook. Toch raakt het verval me. Waarom blijven de dingen niet zoals ze zijn? Daarnaast was vroeger alles simpeler (behalve de basisschool, waar ik enigszins mijn best moest doen om te overleven). Omdat ik veel buiten speelde, beleefde ik de seizoenen nogal intens. In de herfst verzamelde ik bladeren, in de winter speelde ik in de sneeuw, in de lente keek ik naar de nieuwe plantjes en in de zomer speelde ik met water. Als het regende deed ik regenlaarsjes aan en stampte ik in de plassen. Als het stormde hing ik tegen de wind in met mijn krullen die alle kanten uit waaiden. Nu ben ik alleen maar geïrriteerd als ik een warme trui aan moet en vind ik sneeuw onhandig. Te warm houd ik ook weer niet van. Nu is het altijd wat, terwijl ik als kind vooral mogelijkheden zag in plaats van beperkingen. Mijn gedachten worden onderbroken door een sms van Roy.

Ben om 19.30 bij je. Sta je voor je huis als ik er ben? Gaan we samen naar
Mijn ouwe kantoor. Kan je misschien eerder? Heb ontzettend veel zin in
je en ik wil je heeeeel graag uitkleden, xxx

Kan Roy niet gewoon…hierheen komen? Op dat plan zit ik te broeden. Toch is dit mijn plekje, en iemand als hij hoort hier eigenlijk helemaal niet. Maar we kunnen hier afspreken en doen wat we willen doen, of op een desolaat bedrijventerrein. Ik moet aan Steef denken, die ik de tuin nog eens wilde laten zien. Het is er nooit meer van gekomen. Ik heb er veel te lang mee gewacht omdat ik het hier te speciaal vind om zomaar iemand mee naartoe te nemen. En nu zou ik hier een potje gaan zitten seksen met mijn tikkeltje ordinaire, maar aantrekkelijke scharrel. Op de een of andere manier klopt het precies. Het is blijkbaar wat me toekomt. Opnieuw ga ik twijfelen: wel hier, niet hier, wel hier niet…

Nou, ik krijg net een idee. Ik weet een mooie plek voor ons, een paar huizen
terug (nr 66). Ik ben daar nu al ;) Dan hoeven we niet
helemaal naar je kantoor; we zijn hier net zo alleen en tis hier mooier.
Lijkt het je wat? Ik kijk er naar uit… X Julia.

Met de snelheid van het licht stuurt Roy iets terug.

Als je zeker weet dat ik daar alleen met je ben, is het perfect! Ben
benieuwd. Dan kom ik nu naar je toe naar nr 66… XXXXXXXX

Zie je dalijk ;) Poort van het huis 66 is dicht maar niet op slot. Wel
achter je sluiten graag… Ik zit in de achtertuin, x

Nondeju, wat kan hij toch fout klinken. Vooral als ik de feiten erbij optel dat hij me graag meeneemt in zijn auto en dan liever niet lijkt te willen dat ik iemand sms. Dat was de vorige keer tenminste zo. Toch heeft hij twee keer bakzeil bij me gehaald (één keer toen ik nog maagd was, en een keer toen ik toch geen zin had) en daar heeft hij toen zoals het hoort, niet moeilijk over gedaan. Hij leek begrijpend, al kon ik zijn teleurstelling voelen. Misschien is hij gewoon bang dat mijn broer en mijn vrienden zijn hoofd van zijn lijf willen slopen en daar zit hij niet eens zover naast. Ook zoiets: waarom wil iedereen me altijd overal tegen beschermen? Je kan mij heus overal op loslaten, vind ik. Als ik iets stoms heb gedaan ga ik in bed gewoon een potje liggen huilen en ben ik maar een paar dagen chagrijnig. Soms vraag ik mezelf af of ik kan voortbestaan zonder mezelf niet nu en dan een beetje te vernietigen. Niets vind ik erger dan stilstaan en niets beleven; dat voelt afschuwelijk. Dan is rouwen om de onbezonnen dingen die ik gedaan heb toch een betere optie. Als ik godverdegodver maar niet zo gevoelig was…

Ik ijsbeer een paar keer door het bospaadje heen en weer, loop het groene huisje in waar ik vadertje en moedertje speelde met mijn vriendinnen en broer en ga weer tegen de Pisa boom zitten. Ik wacht. En een  kwartier later zie ik de lange gedaante van Roy op het grasveld tussen de wilgen door lopen. Aan de doelgerichte manier waarop hij op me af loopt zie ik dat hij mij ook gezien heeft. Hij is best goddelijk, welbeschouwd. Hij heeft een lang lijf, een mooi, guitig gezicht en heel bruine ogen. Zijn haar is ook bruin, met een subtiele rode glans die je er soms doorheen ziet. Die rode glans heb ik ook, al ben ik donkerblond. Op de een of andere manier lijkt hij op een knappe, uit de kluiten gewassen puber. Jongensachtig, al is hij net zo oud als ik.
‘Hey…’ zegt hij als hij naast me komt zitten. ‘Ik was wel nieuwsgierig toen je me vroeg of ik hierheen wilde komen... Maar het is hier mooi, hoor.'
‘Ja hè.’ zeg ik tevreden. ‘Ik kom hier graag.’
‘Hoe ken je deze plek dan?’ vraagt Roy. Hij gaat tegen me aan zitten en slaat een arm om mijn middel.
‘Ik heb jaren geleden in dit huis gewoond.’
‘Aha…’ zegt Roy. Hij heeft er niet veel op te zeggen en daar schaamt hij zich niet voor. Hij bekijkt me en streelt mijn wang. Nog altijd die koude hand, vreemd genoeg. Hij trekt me dichter naar zich toe en we zoenen. Hij ruikt lekker, vertrouwd zelfs. Voor het eerst heb ik het gevoel dat ik me ontspan en me echt aan hem overgeef. Hij legt me neer in het gras.

‘Ik vind je echt een mooi meisje...’ zegt Roy als we allebei weer aangekleed zijn. ‘Hoe oud ben je nou ook alweer?’ Altijd als Roy iets aardigs zegt, volgt er iets dat compleet lomp is. Zo ook nu.
‘Bijna vierentwintig…’ antwoord ik. Ik vraag me af waar hij heen wil, al ben ik best blij met zijn complimentje. Maar eigenlijk ben ik een vrouw, geen meisje.
‘Pff….Je zou het niet zeggen. Je lijkt op z’n hoogst twintig, als het niet jonger is.’
‘Hoor ik vaker…’ mompel ik.
‘Je bent schattig…’ zegt Roy. ‘Al ben je ook een rare.’
‘Waarom ben ik een rare?’
‘Ik weet niet… Je bent gewoon anders dan andere meisjes die ik ontmoet heb.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik zal het maar op koppiger houden.’
‘Als je het zo wilt noemen…’
‘Mooi plekkie is dit…’ zegt hij nog maar eens tegen me. ‘Je mag me wel een rondleiding geven.’
‘Interesseert het je zoveel?’ vraag ik plagerig.
‘Ik heb wel zin om even een stukje te lopen.’ antwoordt hij. ‘Ik heb de hele dag al gezeten om extra werk te doen.’ Hij staat op  en grijpt mijn handen om me overeind te trekken. Als ik eenmaal sta, slaat hij een arm om me heen . ‘Vond je het lekker?’ vraagt hij.
‘Ja...’ antwoord ik op mijn hoede. Ik glimlach. Nou en of ik het lekker heb gevonden… Maar ik wil niet teveel laten merken van wat dan ook niet, al voel ik me vandaag best op mijn gemak bij hem.
‘Ik ook!’ zei hij.

We lopen richting het bospaadje en Roy haalt zijn arm weg. Hij glimlacht naar me. Het is een andere lach dan zijn gebruikelijke sluwe grijns. Het lijkt een lieve glimlach. We lopen het bospaadje op, en ik vraag me af of hij van plan is om me plotseling tegen een boom te zetten ofzo. Dat doet hij niet; hij kijkt oprecht geïnteresseerd om zich heen. Ik loop een beetje afwezig naast hem, tot mijn blik op iets glimmends valt dat ik rechts naast me buiten het pad zie. Het gaat Roy niets aan, maar ik kan mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ik loop erop af en buk. Wat ik gezien heb, blijkt een glanzend handvat van een kistje te zijn, dat bijna helemaal ingegraven zit.
Roy komt achter me staan. ‘Wat is er?’
‘Heb wat gevonden.’ mompel ik.
‘Een kist nog wel...’ zegt Roy. ‘Interessant….’
Ik begin het ding uit te graven. Roy kijkt even toe en begint me dan te helpen. Het kistje is stevig, van dik, donker hout en het zit op slot. Het sleutelgat is redelijk  groot. Ik pak het ding op en schud het zachtjes. Wat er in zit, weegt niet veel en maakt een papierachtig geluid.
‘Geef eens…’ zegt Roy nieuwsgierig. Hij pakt de kist van me aan en schud ook. ‘Geld, waarschijnlijk.’ zegt hij. Hij loopt ermee het bospaadje uit, wat me niet helemaal zint. Ík heb het kistje inmiddels gevonden, op míjn plek, verdomme. We zijn buiten het bosje en Roy houdt het kistje boven ons, met het sleutelgat onder. We turen.
‘Geld.’ bevestig ik.  ‘Al ken ik dat biljet niet…’
‘Het is een honderdje, denk ik…’ zegt Roy bedachtzaam. ‘Dan zullen er hier wel meer briefjes van in zitten.’
Ik pak het kistje uit zijn handen en voel nog eens. ‘Het moet heel veel zijn.’ mompelde ik. Ik kijk nog eens door het sleutelgat en zie weer een briefje van honderd, een rug. ‘Mooi dan. Iemand begraaft dus een groot bedrag aan geld in m’n tuin.’
Roy grijnst. ‘Maar het is niet jouw tuin. Je woont hier niet. Jij zit hier gewoon graag in je eentje te dromen, of wat je dan ook doet. En we weten niet hoe lang dit geld hier al ligt en of er nog eens iemand voor langs komt.’
Roy heeft een accurate samenvatting van de situatie gegeven en ik dacht een moment na. ‘Ik vind het maar niks dat hier zoveel geld ligt. En als het zoveel is als we denken, is het wel heel vreemd dat iemand dat hier tijden lang zou laten liggen. Zoiets doe je alleen als…als je een achterdochtige vrekkige oude man bent die de belasting wil ontduiken.’
‘Je klinkt alsof je zo iemand kent.’ zegt Roy geamuseerd. Iets aan de manier waarop hij naast me staat is niet passend bij de manier waarop we afgesproken hebben. Het lijkt alsof ik naast een vertrouwde, goede vriend sta. Alles duizelt me een beetje. Roy die aardig is. Felicia die met me wil stappen. Geld in ‘mijn’ tuin.
‘Misschien…’ antwoord ik. Ik denk aan mijn opa, al verstopte hij geen geld in tuinen, maar in huizen. ‘Maar diegene heeft hier niks verstopt.’ voeg ik eraan toe. Ik voelde me plotseling ongemakkelijk. Ik moet door mijn woorden over achterdochtige oude mannen ook aan Harry Kerremans denken, die aangereden is door Roy. Ik ben het hele voorval een beetje vergeten en ik vraag me af of Roy er nog aan gedacht had. Hij wekt de indruk van niet, maar ik moet niet vergeten dat je hem niet kan vertrouwen.
‘Waar wacht je nog op?’ zegt hij. ‘Neem dat geld gewoon mee. Het is dom van iemand om het hier te begraven en nu heb jij het eerlijk gevonden.’
‘Kan wel zijn…’ zeg ik. ‘Ik vind het niks om dit mee te nemen.’ Ik huiver. ‘Misschien breng ik daar iemand mee in de problemen. Het kan om allerlei redenen hier liggen en van iedereen zijn.’
‘Dat is zo.’ antwoordt Roy peinzend. ‘Dat zou toch best lullig zijn….’
Een beetje wantrouwend kijk ik hem aan. ‘Jij was erbij toen ik het vond. Wil jij het niet hebben?’
‘Ik denk er hetzelfde over als jij.’ zegt hij. ‘Bovendien interesseert dat geld me niet, ik ben hier voor jou.’
Dat laatste zinsdeel liet me niet bepaald koud. ‘Oja?’
´Je weet het…’ zegt hij. Hij slaat een arm om mijn middel en laat zijn hand afdwalen naar mijn billen. ‘Wat ben je nu van plan?’
‘Het weer begraven dan maar.’ antwoord ik. ‘Precies waar we het gevonden hebben…’
‘We zijn veel te fatsoenlijk…’ mompelt Roy.

‘Gatver…’ mopper ik tegen niemand in het bijzonder, nadat ik het kistje heb ingegraven. ‘Ik ben het hier gewoon niet mee eens. Rot op met je geld!  Straks is het van een of andere drugszaak. Bah!’ Ik liep het bosje weer uit, met Roy achter me. Hij grinnikt. Die strontkop lijkt helemaal niet in de gaten te hebben hoe belangrijk deze plaats voor me is. Dat zegt hij ook: ‘Betekent deze plaats zoveel voor je?’
‘Ja.’
Roy kijkt nu serieuzer. ‘Het geld zou inderdaad iets met drugs te maken kunnen hebben. En in dat geval lijkt het me beter om hier niet meer te komen, voor je dingen te weten komt die je van bepaalde mensen niet mag weten.’
‘Dan hebben ze pech.’
‘Nee, dan heb jíj pech.’ Het was moeilijk te zeggen of Roy verontrust was door mijn reactie, of dat hij zich ermee vermaakte.
‘Ik kijk wel uit. Ik houd niet van pech.’
‘Ben je van plan om diegene die dit hier begraven heeft op te wachten?’
‘Nee, maar ik wil hier ook niet wegblijven.’
‘We zouden hier samen ergens op de loer kunnen gaan liggen –‘ begint Roy. Ik moet moeite doen om niet te lachen, want de uitdrukking ‘op de loer liggen’ past afschrikwekkend goed bij hem. ‘ – en dan kunnen we het ondertussen in de bosjes doen...’ gaat hij verder.
Roy weet zich weer doeltreffend en ordinair uit te drukken, wat toch iets heeft. ‘Echt niet.’ protesteer ik, terwijl ik ondertussen weer geil sta te worden. ‘Want als het hier onveilig zou zijn wil ik dat jij je er buiten houdt. Ik wil je niet betrekken in problemen.’
Hij kijkt me aan met een eigenaardig lachje. ‘Dat heb je toch al gedaan, dat laatste.’
‘Karig voor je.’ zei ik. ‘Misschien moet je dan maar niet meer met me afspreken....’
‘Je hebt het al goed gemaakt vandaag…’
‘Inderdaad…’ mompelde ik tevreden.
Zijn sluwe grijns komt weer tevoorschijn. ‘Voor de helft, bedoelde ik.’

Roy en ik blijven nog een tijd discussiëren over Harry Kerremans, het geldkistje en de plaats waar we het beste iets kunnen ‘goedmaken’, zoals we daarnet gedaan hebben.  Over dat laatste kunnen we het maar niet eens worden.
‘Wat is er tegen om bij mij in de auto te stappen en ergens naartoe te gaan?’ vraagt hij.
‘Ik weet het niet…’ lieg ik. Al weet ik het natuurlijk heel goed. Ik ben gewoon veel te gevoelig voor een vluggertje op een rotplek. Maar ik peins er niet over om die gevoeligheid te laten blijken.
‘Als je het toch niet weet, ben ik de volgende die bepaalt waar wij heen gaan.’ vindt Roy. Daarna staan we quitte.’
‘Jij bepaalt helemaal niks.’
‘En jíj zegt niet eens iets…met je “ik weet het niet”. Daar hebben we ook niks aan.‘
Misschien moet ik toch maar iets meer gaan praten. Zeggen waarom ik iets wel en niet wil en dat soort dingen. Misschien verdient zelfs Roy toch iets van de echte Julia.
En zo gaan we nog een tijdje door met onze discussies. Een half uur, of misschien een uur. Ik heb geen idee hoeveel tijd er verstrijkt, maar alleen dat we afwisselend ruzie maken en seks hebben; dat laatste ook op manieren waar ik eerder nog geen weet van had. Het begint wat te schemeren en de lucht heeft een eigenaardige kleur, zie ik, terwijl ik onderop lig. Bruinachtig, bijna. Het is geen dikke bewolking en de halve maan schijnt er flets doorheen. Ik vraag me af of Roy ze ook ziet, die details. Ik raak afgeleid en denk aan Felicia, of ze echt nog iets zou laten horen. Haar ondeugende gezicht, haar bewegingen terwijl ze danst. Aan die verdomde kist met geld die iemand in MIJN tuin begraven heeft. Een fortuin! Aan Steef, mijn eerste vriendje van de laatste jaren. Aan Tim, die tegen me zegt dat hij vindt dat ik op een kernbom in ontwikkeling lijk. Aan Jef, die nooit zei wat hij vond, of voelde, of dacht. Die nog vele duizenden malen erger was dan ik. Sombere, mooie Jef die geen relatie kon aangaan naar eigen zeggen. Mijn hersens waren ineens niet te stoppen. FeliciaJefRoySteefKernbom! Er loopt een traan over mijn wang en ik draai mijn gezicht zo dat Roy het niet kan zien. Ik ben doodmoe. Roy ook, eindelijk. We blijven nog een tijdje niets zeggend naast elkaar liggen, totdat ik het koud krijg en mijn kleren eens bij elkaar raap. Nog geen halve minuut later doet Roy hetzelfde. Als hij daarmee klaar is pakt hij me vast en geeft hij me een kleffe zoen. Ik waardeer het. Ik sla mijn armen om hem heen en doe hetzelfde. We laten elkaar los en kijken elkaar kort aan.
‘Ik ga maar eens naar huis…’ zeg ik. Dat is het voordeel van een scharrel. Je kan altijd maar eens naar huis, zonder dat je jezelf hoeft te verantwoorden aan een vriendje die vraagt 'wat ga je doen dan?' want daar heb ik een hekel aan, ook al ben ik nog zo gek op iemand.
‘Ik loop met je mee.’ zegt Roy.
‘Het is maar honderd meter.’
‘Dat maakt niet uit…’

 Het wordt maar langzaam donker. Nog steeds die bruinachtige lucht.
Als we bijna bij mijn huis zijn pakt mijn pols. ‘Julia…’
‘Roy?’
‘Je moet niet meer naar je tuin gaan. Er zit een luchtje aan die kist met geld.’
Het eerste wat in me opkomt is: wat kan jou het schelen? Kan het jou werkelijk ook maar iets schelen als er wat met mij gebeurt? ‘Het is jouw zaak niet…’ zeg ik niet onvriendelijk.
‘Nu wel. Ik was er nu toch bij. Niet doen!’
‘Waarom kan jou het iets schelen?’
‘Omdat ik je een leuk meisje vind. Ik wil niet dat er iets met je gebeurt.’ Hij weet dat het niet genoeg is. ‘Heb je enig idee wat criminelen doen met mensen die achter hun smerige zaakjes komen?’
Roy gaat verder. ‘- die vermoorden ze gewoon. Ook als jij het bent.’
‘Misschien zijn het geen criminelen.’
‘We weten allebei dat de kans groot is.’ werpt Roy tegen.
We staan inmiddels op het fietspad voor mijn huis en ik probeer me los te maken, maar hij houdt me stevig vast. ‘Beloof het. Beloof me dat je er niet meer komt.’ zegt hij.
‘Ik…beloof het.’ zeg ik. Ik meen er niets van, want ik moet hier eerst  enorm diep over nadenken.
‘Echt waar?’ vraagt Roy.
‘Ja.’
‘Goed zo.’ zegt hij. Hij laat me los. ‘Zullen we komende week weer afspreken?’
‘Lijkt me gezellig…’ Ik heb het er niet op als mannen ‘goed zo’ zeggen. Het lijkt dan net alsof je het gehoorzame vrouwtje bent die weer eens braaf gedaan heeft wat er gedaan moet worden. Wat dat ook mag zijn.
‘Ga je dan met me mee?’
‘Oké.’ Waarom ook niet, denk ik plotseling.
Hij geeft me een zoen. ‘Gezellig. Slaap lekker. Ik spreek je snel…’
‘Doei!’
Roy loopt richting zijn auto. Ik kijk hem na en kan vaststellen dat hij vandaag anders was dan ik had gedacht. Je zou onze ontmoeting van daarnet zelfs leuk kunnen noemen, als je de vondst in de tuin en de eindeloze discussies die we hadden buiten beschouwing laat.

Als ik mijn huis binnen loop zit mijn broer met Lotte, die dus soms wel zijn vriendin is en soms niet, op de voor de tv. Er staat een of andere fluthorrorfilm op en als Jaap zo’n film met een meisje kijkt, weet je dat het hem menens is om haar nog een kans te geven. Hij kijkt zelf nooit televisie, en als hij toch iets kijkt is het Comedy Central, pulptv of juist een extreem goede film of natuurverantwoorde documentaire. Iets anders kijkt hij nooit. Nooit.
‘Hoi! Was het gezellig?’ vraagt Lotte me in het wilde weg. Blijkbaar is de film bedroevend slecht, want meestal kan mijn aanwezigheid ze gestolen worden als ik in de buurt ben.
Ik zou bovendien niet weten wat er gezellig heeft moeten zijn en Jaap denkt blijkbaar hetzelfde; hij zegt niets.
‘Ja, prima. Heel leuk…’ zeg ik. Ik maak me met mijn meest vriendelijke glimlach uit de voeten, voordat ze naar details gaat vragen. Ik heb het gevoel dat mijn hoofd ontploft.

Op mijn kamer struikel ik bijna over mijn nieuwe Vans (waarom heb ik die daarnet niet aangetrokken, eigenlijk?) en ik ga zitten achter mijn nooit uitgezette laptop. Ik kan wel juichen, maar dat doe ik tegenwoordig niet meer.

Goed idee! Dan moeten we maar eens verzinnen waar we af gaan spreken, we wonen
niet echt dichtbij elkaar, hihi. Misschien ergens in Den Haag ofzo? Heb je whatsapp? Ik
geef je in iig m’n nummer, dan is t wat makkelijker om elkaar te spreken ;)
06 32 18 18 05
Kus!

Ik zet haar nummer in mijn telefoon en probeer te bedenken wat ik haar zal sms’en. Sms’en ook nog. Ik hoop niet dat ik in de ogen van Felicia een boerentrien ben. Met mijn geen whatsapp, mijn oude huis in Rijsoord, café de Vliegende Bok, ‘mijn’ tuin. Soms vraag ik me echt af wat er van me moet worden. Behalve kleding, feesten en Facebook ga ik niet graag met de tijd mee, al schaam ik me daar dus niet voor. Misschien een beetje, maar niet genoeg om te veranderen en bijvoorbeeld ook zo’n kaktelefoon met touchscreen te kopen. Wat ook iets is van De Mensen van Tegenwoordig: gewoon niet recht voor zijn raap zijn. Ik weet nog dat Fleur en Jaap het ‘hard’ vonden dat ik een keer een wat minder leuke jongen had afgewezen met wie ik een rampzalige date had gehad. Ik had het direct na de date gewoon maar tegen hem gezegd, dat het niet ging werken (en eigenlijk was zelfs dat nog niet geheel eerlijk, want ik vond hem echt een zeurderige papzak). Wat moet je anders? De softie uithangen, nog een paar dagen met zo’n jongen sms’en en hem in de waan laten dat er misschien wel meer ontmoetingen volgen terwijl dat niet gaat gebeuren? Ik dacht het niet. Ik had ook helemaal geen zin om contact te houden met iemand die ik niet interessant vond. Maar Fleur en mijn broer vonden het ‘hard’. Nou, ik vind mensen aan het lijntje houden dus ‘hard’. Ik vroeg aan Fleurtje hoe je het dan anders aan moest pakken volgens haar. Ze zei: ‘Je moet tijdens de date en tijdens het sms’en na de date gewoon vriendelijk zijn, maar niet meer dan dat en niet al te spontaan meer doen.’ Fleur had zeker nog nooit iemand getroffen met een bord voor zijn kop. De jongen van de rampzalige date vroeg nadat ik verveeld om me heen had gekeken, het gesprek dood probeerde te laten bloeden, en me dom had voorgedaan, alsnog met een hoopvolle blik of ik nog een drankje wilde. In ieder geval klopt er tegenwoordig geen zak meer van, dat is maar weer de conclusie. Zelfs mijn vrienden draaien om de hete brij heen in de omgang met hun liefdes, halve liefdes en non-liefdes. En ik ben zelf ook geen heilig boontje, want hoewel ik direct ben als ik iemand niet zie zitten, ben ik wel iemand die vaak met meer mannen tegelijk date. En als ik erachter dat iemand die ik heel leuk vind dat ook doet, ben ik dus pissig. Toch best lullig. Je kan niemand vertrouwen, dus waarom moeten mensen jou vertrouwen? De enige die ik vertrouwd heb, is Steef, mijn ex vriend met wie ik eigenlijk maar twee maanden iets had. Ik heb nooit aan hem getwijfeld, of er ook maar over gedacht om met iemand anders af te spreken toen ik hem leerde kennen. Vertrouwen bestaat, maar het is blijkbaar erg schaars.

Om alles te overdenken en omdat ik morgen gewoon moet werken, ga ik mijn bed in, maar zin om te slapen heb ik niet. Ik typ diverse sms’jes aan Felicia, maar wis ze telkens en ik moet steeds aan die verrekte kist met geld in de tuin denken. Ik ga nog liever dood dan dat ik daar wegblijf, hoewel ik niet helemaal zeker van mijn zaak ben en steeds moet denken aan wat Roy net zei: ‘Weet je wat criminelen doen met mensen die achter hun zaakjes komen? Die vermoorden ze gewoon. Ook als jij het bent.’ Ik kan zijn dwingende hand om de mijne nog voelen. Dan moet ik plotseling denken aan zoon Ei, die ik op het fietspad naar mijn tuin tegenkwam, de engbek. Ik zie mezelf in mijn eentje in de tuin staan, vlakbij het bospaadje en dan het Eihoofd die met een koude grijns op zijn gezicht op me af komt lopen. Waarom ik aan een van de eieren moet denken weet ik ook niet, maar vader en zoon Steehouwer hebben nu eenmaal een criminele kop. Ik kan niet stil liggen. Het lijkt wel of mijn benen een eigen leven leiden.
Waarom vind ik een vrouw aantrekkelijk?
Waarom vind ik Roy ook aantrekkelijk?
Waarom is er een kist met geld begraven in mijn tuin?
Waarom wil ik niet meer verliefd worden?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten