Pestplanten
Julia Peper komt normaal gesproken uit een gezellige familie. Behalve vandaag. Ze
komt thuis van een middag Rotterdam met Robin, een vriendin en zegt haar ouders
gedag, die in de woonkamer zitten. Annelies en Piet. Ze kijken nauwelijks op.
Aan hun gezichten te zien zijn ze in zware zaken verdiept.
Er wordt
weinig gezegd tijdens het avondeten. De mobiele telefoon van Julia, die ergens
in de kamer rondslingert, ontvangt een sms bericht. Annelies kijkt haar
spookachtig aan.
‘Dat ben
ik’ mompelt Julia. ‘Een sms’je.’ Ze begrijpt niet waarom er zo verstoord wordt
opgekeken. Haar broer, Jaap, sms’t, pingt en mailt onophoudelijk op zijn BlackBerry.
Daar wordt nooit iets van gezegd. Ze snijdt een stuk varkensfilet af, dat droog
aanvoelt.
Jaap
stoeit met zijn aardappels die hij probeert te prakken. Hij drukt ze fijn met
zijn vork, wat niet geheel lukt, zodat de stukjes aardappel overal heen
vliegen.
‘Kan je
dat niet op een andere manier doen?’ vraagt Annelies. ‘Straks zijn alle vorken
krom.’
‘Heb jij
hier een kromme vork gezien?’ snauwt Jaap.
‘Nóg
niet.’ antwoordt Annelies.
Piet
gaat zich ermee bemoeien. Handig prikt hij met zijn vork in de aardappels en
maakt ze fijn. ‘Kijk, zo lukt het wel, Jaap.’ zegt hij.
Jaap
kijkt zijn vader nors aan en doet hetzelfde. Een moment later zitten ze op
dezelfde manier, op hetzelfde ritme hun aardappels te prakken. Synchroon. Hun
vorken kletteren tegen hun bord. Julia wordt daar lacherig en agressief
tegelijk van. Zomaar, gewoon omdat het kan, begint ze er luid met haar vork
tegen haar bord tussendoor te tikken.
‘Doe
normaal man!’ zegt Jaap geagiteerd.
Julia zegt niets en probeert zich heel hard op de uitgedroogde varkensfilet te
concentreren. Het lachen vergaat haar snel. Annelies zit voor zich uit te
staren met haar handen onder haar kin gevouwen. Jaap zit nog steeds te prakken
en haar vader zegt niets.
Wat
heeft iedereen?
‘Wat
hebben jullie?’ vraagt ze.
‘Uitgedroogde
varkensfilet.’ gromt Piet.
Annelies
schiet uit haar slof. ‘Kook jij iedere dag? Ga jij dan koken?’
‘Stukken
chagrijn.’ zegt Julia.
Jaap
kijkt haar giftig aan. ‘Nee, jij bent natuurlijk nooit chagrijnig. Moet jij niet
bij een vriendin gaan huilen ofzo?’
Heel
even komt Rosalie in de verleiding om een aardappel naar zijn hoofd te gooien. In
plaats daarvan zegt ze: ‘Als jij niet uitkijkt mag iemand jóu straks troosten.’
Er wordt
zwijgend afgeruimd. Julia ziet een groot stuk varkensfilet in de groenbak als
ze de resterende aardappels daar deponeert. Ze begint de tafel voor het ontbijt
te dekken, maar Annelies is het daar niet mee eens.‘Marja
en Ruud komen nog langs. Die mensen hoeven niet te weten wat wij allemaal
ontbijten.’
Julia maakt zich uit de voeten en leest boven op haar kamer het sms’je.
‘Vanavond afspreken? Ik heb zo’n zin
in je… X Roy’
Er loopt
een rilling door het lichaam van Julia. Ze weet niet of zij Roy kan geven wat
hij wil. Desondanks stemt ze toe. Al is het maar omdat degene die ze echt wil
niet snel genoeg terug sms’t. Bovendien wil ze een excuus om de Gazastrook te
ontvluchten waar ze zich nu bevindt. Roy de Jager maakt haar met zijn
gretigheid schuw, maar ze vindt hem erg aantrekkelijk en hij is haar favoriete bijfiguur. Iemand om achter de hand
te houden, als de Hoofdpersoon haar niet op tijd tevreden stelt. Of als de
geestelijke verveling toeslaat. Het mooie volgens Julia is: Roy is een player,
dus hem zal ze nergens mee kwetsen. Bovendien is hij chronisch onbetrouwbaar en
sluw, en op een bepaalde manier kan je daardoor juist van hem op aan. Ze brengt
nog een beetje mascara aan en verzorgt haar bos glanzende krullen.
‘Waar ga
jij heen?’ vraagt Jaap als ze haar jas aantrekt.
‘Huilen
bij een vriendin.’ werpt ze hem toe. Ze snelt de gang uit voor Jaap nog iets
kan zeggen.
Annelies
en Piet zitten met Marja en Ruud te lachen en Julia maakt daar gebruik van door
het huis te verlaten zonder iets te hoeven vertellen.
‘Wat heb
je eigenlijk?’ vraagt Roy als ze in zijn auto zitten, terug naar huis. Ze komen
van een plek waar Julia niet had willen zijn. Een verlaten kantoor dat ook in
een matige film had kunnen voorkomen.
‘Ik
dacht dat je hetzelfde wilde als ik…’ Het is een van de zeldzame keren dat hij
onomwonden iets zegt.
‘Ik weet
niet.’
‘Ik
dacht dat je ook wilde. Je bent echt een rare, Julia.’ Hij noemt niet vaak haar
naam.
‘Dat is
zo.’ antwoordt ze. ‘Ik dacht dat je dat wist.’
Roy
schudt zijn hoofd. Hij lijkt iets te willen zeggen, maar slikt het toch in. Ze
staan weer tegenover het huis van Julia.
‘Doei…’
zegt ze vaag.
Roy steelt
nog een kleffe kus bij haar. Hij trekt haar wat ruw naar zich toe en steekt
zijn tong in haar mond. Hij is een van de weinigen die dat goed kan en ze geeft
eraan toe.
‘Ik sms
je nog wel, oké?’ zegt hij als ze echt uitstapt.
‘Hoeft
niet.’
‘Dan
niet.’ zegt Roy. En deze keer kijkt hij echt kwaad. Een vrouw die ‘hoeft niet’
tegen hem zegt. Weg met haar. Of zal hij nog eens achter haar aan gaan? Dat is iets om over na te denken.
Hij
rijdt weg met zijn blauwe Citroën en trekt daarbij agressief op.
Inderdaad,
Roy is kwaad. Nee, hij is woedend. Hoe haalde zo’n meisje als Julia het in haar
hoofd om hem te laten opdraven voor…geen seks? Geen seks. Hij en geen-seks is
gewoon geen combinatie, vindt hij. Als hij het lichaam van een meid wil, dan
krijgt hij het, en als ze nog maagd is dan veranderd hij daar wel iets aan.
Maar Julia heeft hem al voor de tweede keer laten creperen. Ja, zo noemt hij
het in gedachten: creperen. Waarom ze dat doet begrijpt hij ook niet. Wist ze
niet wat ze wilde, of wilde ze hem met opzet laten lijden? Toch lijkt ze daar
niet het meisje voor. Ze lijkt eigenlijk best lief en ze is een late. Hij weet
dat ze er laat bij is. Niet dat ze open is over seks of daar makkelijk over
praat, maar hij is op zijn hardnekkige manier bij haar gaan vissen – zijn
specialiteit – en toen heeft hij het uit haar gekregen. Hij weet dus dat ze
inmiddels geen maagd meer is. Een lief meisje vond hij haar op het eerste
gezicht, zo één met een broer en vrienden die echt om haar geven en ouders die
haar in de watten leggen enzo. Maar wat mankeert er aan haar? Roy is zo in
gedachten verzonken dat hij de lange, oude man die een zebrapad oversteekt te
laat ziet. Hij gaat vol op de rem staan, maar toch voelt hij dat hij iets
raakt. Niet verpletterend hard, maar toch is het onmiskenbaar raak. Een
fractie van een seconde overspoelt een afschuwelijk gevoel Roy: misschien is de
man dood. Maar
terwijl hij als de donder uitstapt, hoort hij ‘Schijtgloeiendetyfusverdomme
nog aan toe! Mijn heup!’
Tegenover
Roy ligt iemand die het woord ‘creperen’ beter in de praktijk brengt dan hij
zojuist deed, en in het licht van de straatlantaarn kan hij zien dat het een
magere man met een snor is.
‘Jezus…
Het spijt me! Zal ik u helpen opstaan?’ vraagt Roy onbeholpen.
‘Alsjeblieft
niet! Je hebt al genoeg schade veroorzaakt. En ik heet geen Jezus!’ raaskalt de
oudere man.
Moeizaam
komt hij overeind. Het lijkt wel eeuwen te duren en Roy merkt dat zijn hele
lichaam trilt van schrik. Maar hij is allang blij dat de man nog leeft. De
aanrijding lijkt bovendien de verbale vermogens van de man niet aangetast te
hebben, maar die juist versterkt.
‘Kan je
godverdomme nog aan toe niet uit je doppen kijken? Of ben je soms debiel? Je
hebt mijn nieuwe heup verpest. Verpest jongen, ik weet het zeker. Weet je wel
hoeveel zo’n operatie kost? Nee, dat weet je vast niet. De kutjeugd van
tegenwoordig doet maar wat, rijdt maar raak!’
‘Het
spijt me, meneer. Ik vind het echt heel vervelend. Als er iets is wat ik kan
doen…’
De man,
die in het licht van de straatlantaarns de gelaatskleur van witlof heeft, wijst
met een dorre, magere vinger naar hem.
‘Nou, we
zitten flink in de problemen, jongen! Ik noteer je kenteken en je adres. Reken
maar dat jij een flinke schadevergoeding gaat betalen. Ik hoop voor je dat je
goed verzekerd bent!’
Er is
een opstootje ontstaan, want in Groenwijk gebeurt nooit wat. Tot Roy’s afschuw
beginnen er zich uiteenlopende mensen te verzamelen rond hem en de man.
De oude
man doet er nog een schepje bovenop en wijst naar Roy in het bijzijn van twee
refo vrouwtjes, waarvan een met een mopshondje aan de lijn. Een vrouw met
geblondeerde stekels en haar man met een bierbuik houden ook stil.
‘Die
niksnut daar heeft me aangereden. Op het zebrapad! Hij krijgt een schadeclaim
van hier tot Tokyo!’
De mensen
bekijken Roy alsof ze een aangespoelde kwal zien waar je weleens in zou kunnen
gaan staan.
‘Oh
eerlijk waar?’ vraagt de kleinste. ‘Kunnen we iets voor u doen?’
‘Nee
bedankt, dames…’ zegt de man. Zijn toon is plotseling kruiperig. ‘Ik was dit
varkentje zelf wel.’
‘Zo. Nu
wil ik dat je pen en papier vist uit die auto van je.’ commandeert hij Roy.
‘Want dan wil ik dat je je adresgegevens en kenteken opschrijft.’
Het varkentje knikt. Die heeft hij vast wel. Uit het kastje van zijn dashboard grist hij een
nog nooit gebruikt kladblok en een nog nooit gebruikte pen. Nerveus schrijft
hij op wat de man van hem wil weten. Hij is nooit zenuwachtig, behalve voor
voor hem belangrijke voetbalwedstrijden. En nu.
‘Zo… Je
hebt geluk dat ik de politie er niet bij haal.’ zegt de man. ‘Ga je niet nog
meer brokken maken?’
‘Dat
lijkt me niet.’ mompelt Roy, terwijl hij de man het briefje geeft. Van alle
wezens op aarde die hij aan had kunnen rijden, had hij een besnord reptiel met
een gammele heup en een enorm grote mond geraakt. Als onsmakelijk toetje na de
misère met Julia.
‘Kan ik
verder nog iets voor u doen?’ vraagt hij met grote tegenzin.
‘Als je
de het water niet inrijdt - ‘ schampert de
man ‘kan je me op z’n minst thuisbrengen… Fijne avondwandeling was dit.’
Roy
krijgt zin om de man alsnog dood te rijden. Jammer dat er zoveel mensen in de buurt zijn.
De man
die aangereden is door Roy, heet Harry. Harry woont met zijn vrouw Bep in het
donkerste huis van Groenwijk, dat aan het water, de Voorde gesitueerd is. Hij is een
gepensioneerde boekhouder. Zesenzestig jaar is hij, en sinds zijn pensioen
slijt hij zijn dagen met klagen over de onrechten die de wereld hem aandoet,
kijken of de Voorde niet leeggevist wordt door brutale jongeren, en ‘s middags op
een bank in het winkelcentrum van Groenwijk zitten met Bep. Er is geen
speciale reden voor dat ze daar gaan zitten. Ze gaan er gewoon zitten. En dan
wachten ze tot er iets onrechtvaardigs in hun blikveld verschijnt waar ze wat
van kunnen zeggen. Als er op een middag niets gebeurt dat volgens hen
onacceptabel is, wat weinig voorkomt, roepen ze naar pubers die er vroeg op de
dag al langslopen of die niet naar school moeten. De favoriete bank van Bep en
Harry ligt in het overdekte winkelcentrum, en wel tegenover de Etos.
Harry is
na de aanrijding naar zijn grote huis gestrompeld. Daar staat Bep een van de
acht dracaena’s in de woonkamer water te geven.
Aan
Harry’s gezicht ziet ze niet dat er iets gebeurd is, want hij kijkt toch altijd ontevreden.
‘Je
loopt als een scheve soldaat.’ constateert ze.
‘Vind je
het gek…’ krast hij. ‘Ik ben aangereden door een eersteklas malloot. Zo’n
idiote jongere. Ik denk dat mijn nieuwe heup het begeven heeft! Ik – ‘
‘Heb je
ze adres? Hij kan mooi de schade betalen, die –‘
‘Mens,
laat me nou een keer uitpraten!’
‘Ik
probeer je toch alleen maar te helpen, Har. En zelf ouwehoer je ook veel!’
‘Ga
alsjeblieft verder met die pestplanten, dan ga ik kijken hoe ik morgen in het
ziekenhuis moet komen.’
‘Ziekenhuis?’
‘Ja, dat
zeg ik toch! Het ziekenhuis! Kijk, dat bedoel ik nou, je luistert geeneens!’
De vader
van Roy, Bas de Jager, is eigenaar van een taxibedrijf. Hij heeft gezien dat
zijn zoon met een bijzonder gepikeerd gezicht weer is thuisgekomen van zijn
expeditie, wat die ook geweest mag zijn. Het is nogal ongebruikelijk dat zijn
zoon chagrijnig is, want er is weinig dat hem tegenzit in het leven. En daar is
hij als vader erg trots op. Sport, werk, vrienden, vrouwen: het komt Roy
allemaal aanwaaien. De dag na de avond dat zijn zoon chagrijnig is thuisgekomen
heeft hij een drukkere dag dan gewoonlijk. Er zijn een paar van zijn werknemers
ziek, waardoor hij zelf wat extra ritten moet rijden. Hij stapt in zijn auto,
om om half negen Harry Kerremans uit Groenwijk op te halen en de man naar het
ziekenhuis te brengen, zoals is afgesproken. Dik een kwartier van tevoren
vertrekt hij, en dat moet goed zijn. Bas is een man van de klok en daar is hij
trots op.
Als hij
arriveert bij het huis van Meneer Kerremans, staat de man Bas al buiten op te
wachten. Harry Kerremans, constateert Bas, heeft het meest kwaaie hoofd dat hij
ooit gezien heeft. Een hoofd dat er bovendien uitziet alsof er een leeuw aan
geknaagd heeft. Een tanig, besnord en gefrustreerd hoofd. Toch zijn deze mensen
ook heel interessant, vindt Bas. Moeilijke types, zoals deze man waarschijnlijk
zal zijn, zijn voor hem weer een nieuwe uitdaging om voor zichzelf te bewijzen
hoe goed hij met mensen om kan gaan. Opgewekt stapt hij uit.
´Goedemorgen
meneer Kerremans! Hoe gaat het?’
Harry
Kerremans kijkt hem beschuldigend aan en wijst naar zijn horloge. ‘Te laat,
hè.’
‘Ach,
bij mij is het precies half negen.’ antwoordt Bas gemoedelijk. ‘We komen er
wel!’
‘Dat zal
wel.’ gromt Harry. ‘Als ik te laat kom heb ik een probleem. Ik ben gisteren
aangereden door een enorme mongool en de plaats waar mijn nieuwe heup is
geplaatst doet verrekte pijn.’
‘Zo, dat
is niet niks. Was vast flink schrikken!’
‘Dat mag
je wel zeggen… Die sukkel heeft een flinke schadevergoeding aan zijn broek
hangen. We zullen het straks wel horen. Ha! Echt belachelijk dom van die
jongen. Een jonge gast was het. Ik denk dat hij – ‘
‘We
moeten eens gaan, meneer Kerremans.’ onderbreekt Bas hem. ‘Anders komen we
inderdaad te laat.’
‘En dat
is dan uw schuld.’ werpt de ander hem tegen. ‘U hoort hier eigenlijk vijf
minuten te vroeg ofzo te zijn…’
‘Dat is
niet altijd haalbaar.’ zegt Bas. Hij moet moeite doen om zijn geduld te
bewaren. ‘Kan ik u helpen instappen?’
‘Nou dat
hoop ik wel, dat u dat kan!’ antwoordt Harry giftig.
Bas bijt
op zijn lip. ‘Natuurlijk.’
Het
volgende moment komt Bep naar buiten, in een wit shirt met een paar vetvlekken,
een zwarte pantalon en daaronder een paar sandalen.
‘Gaat
het allemaal goed hier?’ vraagt ze. Het lukt haar niet al te best om
vriendelijk te klinken.
‘Best.’
snauwt Harry. ‘Afgezien van mijn heup en het feit dat deze man hier te laat is
gaat het allemaal prima. De vraag van het jaar hoor, dit... Ga jezelf toch
nuttig maken!’
‘Dat zal
ik dan zeker doen.’ antwoordt Bep. En met een waardigheid die Bas niet verwacht
had van deze vrouw, draait ze zich om en loopt ze terug het huis in. Ze slaat
de deur niet eens hard dicht.
Harry is toch bezig zelfstandig in te stappen en voor een oudere man die gisteravond zo hard
is aangereden gaat hem dat behoorlijk goed af, ziet Bas.
Een
halve minuut later zijn ze op weg.
'Krijg
nou het schompes…’ zegt Harry plotseling. ‘ Ik moet ineens aan iets denken. Heel toevallig, meneer de Jager, ben
ik gisteren aangereden door iemand met de zelfde achternaam als u. Een de Jager
junior, zou je kunnen zeggen. Roy heette ie. Hij leek wel een beetje op u. Lange kerel.
Bruin haar had ie. En hij kwam ook uit Zwijndrecht.’
Bas is
bezig zich te focussen op vlot naar het Maasstad ziekenhuis rijden, maar als
hij deze informatie verwerkt ziet hij sterretjes. Roy heeft iemand aangereden,
misschien flinke schade gemaakt – al lijkt het mee te vallen – en hij heeft het
thuis verzwegen? Wat bezielde die jongen? Was hij te laf om zoiets eerlijk aan
zijn vader te vertellen? Misschien hadden ze er thuis samen om kunnen lachen,
want het zal je maar gebeuren dat je een kerel als meneer Kerremans aanrijdt…
Bas zit
zo in gedachten verzonken dat hij de jonge vrouw op de scooter die oversteekt
te laat ziet.
Roy
heeft de aanrijding verzwegen! Roy heeft…
Julia steekt over en te laat ziet ze dat de auto die haar voor moet laten gaan, haar
niet ziet. Er is niets dat ze kan doen, beseft ze in een fractie van een
seconde. Het is te laat. De auto raakt haar vol aan de zijkant en ze klapt met
haar scooter om.
Een
doffe klap tegen de witte taxi van Berry.
De
Jager junior, verzwegen, schadecl...
Ik ga
dood, denkt Julia op dat moment, of ik word gehandicapt. Ze heeft pijn, maar ze
voelt niet veel meer dan algehele beursheid. En ze kan zich tot haar opluchting
nog bewegen, ondanks dat dat haar minimaal lukt omdat haar scooter bovenop haar
ligt. Gelukkig is die niet erg groot en zwaar. En ze is nog heel dicht bij
huis, al beseft ze dat zelf nog niet.
Het
klamme zweet breekt Bas uit en hij stapt uit zijn auto. Harry is hij op slag
vergeten.
Bas kan
geen woord uitbrengen. Het enige wat hij hoopt is dat het meisje nog leeft, en
als ze nog leeft, dat ze geen gebroken nek of rug heeft of dat soort dingen.
Ze
leeft, ziet hij, en ze probeert overeind te komen. Zonder iets te zeggen – want
hij weet niet wat hij moet zeggen - tilt Bas de ingedeukte scooter van haar
lichaam. Dan staat langzaam het meisje op, heel moeizaam. Bas heeft de scooter
met ingedeukte zijkant veilig langs de weg gezet en wil nu het meisje helpen,
maar ze schudt haar hoofd en mompelt: ‘Het gaat, echt.’
‘Ik weet
niet wat ik moet zeggen…’ mompelt Bas. ‘Echt, duizendmaal sorry! Maar ik ben
blij dat ik je overeind heb zien komen.’
‘Ja,
ja…Het gaat wel.’ Julia is nog bezig te beseffen wat er is gebeurt en hoeveel
geluk ze heeft gehad. Met deze man is er iets. Ze doet hem aan iemand denken,
maar ze weet niet gelijk aan wie. Hij heeft ongeveer de leeftijd van haar
vader, en het ontgaat haar niet dat hij ook een zekere charme heeft.
‘Echt
waar?’ vraagt hij verder. Niks gebroken?’
‘Nee,
niks. Alleen mijn scooter misschien.’
‘We gaan
dit oplossen.’ zegt Bas vriendelijk. Hij klinkt nog wat beteuterd, maar hij is
ook opgelucht dat er bij de jonge vrouw nog een grapje vanaf kan. Hij steekt
zijn hand uit. ‘Bas de Jager.’
‘Julia
Peper.’ En dan begint er bij Julia iets te dagen. Had Roy niet een keer verteld
dat zijn vader een taxibedrijf had? Ja, dat weet ze zeker. Deze Bas is van
Taxibedrijf de Jager en is waarschijnlijk de vader van Roy.
Op dat
moment stapt Harry uit, met zijn lange, wat stijve lichaam. Julia herkent hem
gelijk. Van het bankje tegenover de
Etos. Niet echt iemand die je bij een incident wil hebben. Ook dat nog.
‘Welja…’
gromt Harry. ‘Nou wijffie, je hebt geluk gehad dat je niks hebt.’ Hij wijst naar
Bas. ‘Brokken maken zit blijkbaar in zijn familie. Gisteren zijn zoon ook al.’
Julia's nekharen gaan recht overeind staan. Betekent dit, dat Roy Harry had aangereden
nadat hij haar had afgezet? Ze durft het niet te vragen, hier, nu, in deze
situatie. Het ziet er echter wel naar uit dat dat inderdaad gebeurd is. Het is
een griezelig toevallig feit.
‘Zo, hoe
gaan we dit oplossen?’ schampert Harry.
Maar Bas
is al aan het bellen. Zo te horen belt hij een collega.
‘Ja, ik
weet dat het heel lastig is, maar ik zit in een noodsituatie. Huub komt meneer
Kerremans nu ophalen?’
En even
later hangt hij op.
‘Het is
opgelost.’ zegt hij, zichtbaar opgelucht. Hij kijkt Julia aan. ‘Ik ga jou zo
thuisbrengen en dan kijken we wat ik
verder voor je kan doen.’ Hij klinkt nog wat onzeker, alsof Julia ieder moment
een drama kan schoppen.
Drama is
wel het laatste waar Julia behoefte aan heeft. Bas de Jager werkt haar op de
zenuwen en het laatste wat ze wil, is dat Bas of Roy er op een of andere manier
achterkomt dat ze haar in korte tijd allebei hebben gezien. Bas is vast niet de
kwaadste, maar ze wil hem zo snel mogelijk lozen.
‘En ik
dan?’ briest Harry.
‘U,
meneer, wordt binnen nu en een minuutje opgehaald door Huub, mijn collega.’
antwoordt Bas hem.
Het
ontgaat Julia niet dat de woorden ‘u’ en ‘meneer’ met een subtiele kilte worden
uitgesproken.
‘Ik hoop
dat u collega geschikter is.’ snauwt Harry. ‘Als ik problemen krijg omdat ik te
laat ben straks, zul je er nog van horen!’
'Uiteraard…’
Het is
half elf als Harry thuis wordt gebracht door Huub. Hij is precies op tijd in
het ziekenhuis aangekomen. Er zijn röntgenfoto’s van zijn nieuwe heup gemaakt
en die hebben laten zien dat die zeer licht beschadigd is, maar er is geen
reden tot zorg, zei de arts. Harry moet alleen een paar dagen rustig aan doen.
En dan die Huub. Dat is nou wat Harry een geschikte vent kan noemen. Hij rijdt
netjes, hij luistert goed naar een ander, en hij begrijpt tenminste wat
onrechtvaardig is en wat niet, en wie er sukkels zijn en wie niet. Daar heb je
wat nog eens wat aan. Harry loopt zijn huis binnen via de voordeur en op de
bank zit Bep een herhaling te kijken van een of andere soap.
‘Zo…’
zegt Harry, bij wijze van begroeting. ‘Mijn nieuwe heup is nauwelijks
beschadigd.’
Bep zegt
niets.
Ben je
doof ofzo?’
‘Ik zit
een pestprogramma te kijken.’
De avond
na de aanrijding ligt Julia onrustig in haar bed, hoewel ze behoorlijk stijf is. Er is niets echt gebroken, maar ze voelt zich of alles een beetje gekneusd is. Een alleskneuzing. Daar kan ze hardop om lachen. Ze sms't het woord 'alleskneuzing aan Robin en Fleur en Robin stuurt gelijk iets terug over langskomen met een 'allesfruitmand' en vooral 'allesmixdrankjes' voor de schrik. Dat laatste voorstel kan je in het geval van Robin gerust letterlijk nemen.
Die ochtend heeft Bas de
Jager Julia thuisgebracht en vervolgens heeft Jaap haar scooter opgepikt en naar
het scootercenter gebracht. Thuis was Annelies, die met een spookachtig gezicht
het hele verhaal had aangehoord.
‘Ik ben
zo blij dat je geen letsel hebt, Julia.’ zegt ze een paar keer liefdevol.
‘Ken je
dat taxibedrijf trouwens?’ vraagt ze nog. ‘Heb je weleens van ze gehoord?’ Haar
moeder wil alles weten, wat soms prettig en soms verre van prettig is.
‘Nee,
Mam, die ken ik niet.’
En daar
ligt Julia nu. Zich af te vragen waarom de dingen lopen zoals ze lopen en of er
zoiets als karma bestaat. Heeft de aanrijding van Harry die Roy veroorzaakte
iets met haar te maken? Ze heeft gezien dat hij kwaad is weggereden, omdat zij
hem blijkbaar had beledigd. Maar dat idee vindt ze niet eerlijk. Alsof Roy zou
sms’en als hij dat belooft. Dat doet hij niet en daar heeft ze zichzelf tegen
willen beschermen. Roy komt en gaat wanneer hem dat uitkomt en zelf is ze – wat
hem betreft – geen haar beter. En hoe kan je seks aan iemand beloven als je
geen hoer bent? Roy is niets van haar verschuldigd. Niets. Maar hij is wel
spannend. Hij is zelfs intrigerend. Ze vraagt zich af hoe hij ertegenaan kijkt.
Het zou eigenlijk beter zijn als hij dacht: met Julia spreek ik dus nooit meer af. Dan hoefde ze hem
tenminste niet langer te weerstaan.
Maar ook
voor Roy geldt: sommige verleidingen zijn moeilijk te weerstaan.