woensdag 20 juni 2012

Rafael


Rafael

Het is twee jaar geleden sinds ik hem voor het eerst zag: Rafael.
In een restaurantje waar ik met mijn broer en ouders altijd ga eten als we in het huisje in Frankrijk verblijven in een afgelegen streek met eindeloze landweggetjes. Op sommige plekken daar lijkt het net of je in een ander tijdperk bent, tussen de weides, bossen, schapen en eethuisjes met een interieur uit het jaar nul met uitzonderlijk goed eten voor uitzonderlijk weinig geld. In één zo’n restaurantje, L’ Hibou ,werkt Rafael. Hij viel me in het begin niet bijzonder op, of liever gezegd, niet meer dan anderen, want velen vallen mij op. De enige reden waarom deze Rafael van een jaar of dertig me opvalt, is dat zijn manier van begroeten ons alle vier de neiging tot flauwe, maar rake imitaties geeft.  Hij kent de naam van mijn ouders, en met een lage, monotone stem begroet hij ze altijd met ‘Bonjourrr Marianne, bonjourr Eric.’ Zonder glimlach of een ander teken van hartelijkheid. Mechanisch, zou je op het eerste gezicht misschien zeggen. Of nors. Misschien een tikkeltje maf. Maar als je beter naar hem kijkt – een rond hoofd, puntige neus, kort donker haar – zie je een zweem van humor. Warmte ook.

'Rafael heeft het een tijdje moeilijk gehad…’ vertelt mijn moeder op een dag in de auto. ’Rafael is een heel ontwikkelde man. Hij heeft filosofie gestudeerd en hij is daarmee gestopt omdat hij de ziekte van Hodgkin kreeg, een vorm van kanker. Daarna is hij een tijd ertussenuit geweest en via vrienden is hij aan zijn baan in L’ Hibou gekomen. Ik geloof via Charlotte.’
Charlotte bestiert een ander restaurant in ‘de buurt’ en ook bij haar komen we graag eten.
‘Hij was er heel open over.’ ging mijn moeder verder. ‘Dat betekent toch dat hij zich op zijn gemak voelt bij ons. Ik vond het heel indrukwekkend eigenlijk. Zijn verhaal deed me wel wat.’
Met een mengeling van medeleven en irritatie hoor ik mijn moeders verhaal over Rafael aan. Bij haar kan deze jongen niet meer stuk. Zo klinkt ze althans, en ik vind dat hij dat nog niet verdient.

Ik zie Rafael nog steeds regelmatig in het restaurant en hij valt me op, al zie ik in hem niet meer dan ik deed voor mijn moeder iets over hem vertelde. Dat hij een universitaire studie heeft gedaan verbaasd me overigens niet. Hij is een van de mensen die gezegend is met wat ik een ‘slim hoofd’ noem. En dat heeft niets met het dragen van een bril of iets dergelijks te maken. Sommige gezichten hebben nu eenmaal een slimme vorm, en andere een domme. Die tweede heeft overigens veel te maken met het overmatig en zeer opvallend kauwen van kauwgom.

Op een avond kom ik met mijn ouders en broer in ‘Le Voyageur’ , het restaurant van Charlotte, om er te eten. Charlotte is een Denemarkse van middelbare leeftijd. Ze ziet er altijd wat zorgelijk en afgetobd uit, maar haar hartelijke manier van doen doet je dat snel vergeten. Ze is getrouwd met een donkerharige verlegen Fransman, Pascal en ze hebben een hoogblonde dochter van een jaar of twaalf.

We zitten aan tafel en terwijl Charlotte de dagschotels opnoemt zoals loempia’s, parelhoen en een toetje met vijgen, komt Rafael binnenlopen. Ik zie iets aan zijn manier van lopen, iets breekbaars of stijfs. Alsof er iets niet helemaal klopt. Vreemd genoeg is me dat tijdens zijn werk nog nooit opgevallen. Charlotte loopt op hem af om hem te ontvangen en ze begroeten elkaar hartelijk met een zoen, en ze maken een praatje. Zo te zien kennen ze elkaar goed. Rafael neemt plaats aan de tafel tegenover ons nadat hij ons zijn blijk van herkenning – een nauwelijks zichtbare glimlach en een opgestoken hand – heeft gegeven.

Alleen uit eten gaan. Het is niet iets wat ik snel zou doen en soms word ik somber als ik het een ander wel zie doen. Het meest onaangename aan het alleen uit eten gaan lijkt mij het wachten, en dan in het bijzonder het moment dat alles nog bij je moet komen en er eten noch drinken op je tafel staat. Momenten dat je niets anders rest dan om je heen kijken en je oog te laten vallen op allerlei mensen die wel samen eten. Het lijkt erop dat Rafael geen partner heeft, getuige de opmerking van mijn vader dat hij een keer tussen neus en lippen zei dat hij etensresten van zijn werk aan zijn katten voerde. Waarom we daaruit afleiden dat Rafael geen vrouw of vriendin heeft weet ik niet, want normaal gesproken geef je je geliefde geen etensresten. Maar ik weet nog steeds weinig van hem; misschien gaan mijn theorieën over alleen eten voor hem niet op en vindt hij het geen enkel probleem. Soms kruisen onze blikken elkaar even en dan kijkt hij vriendelijk. Volgens mij houdt hij net als ik van de dingen om zich heen observeren. Wanneer je alleen uit eten gaat is dat een voordeel, want als je afgeleid wordt door dingen is er tenminste niemand die zich daaraan ergert.

Op dit moment bevindt Rafael zich op het dode punt van geen-eten-en-drinken op tafel en hij kijkt om zich heen. Hij zit precies tegenover me, waardoor ik in al mijn hoedanigheid niet anders kan dan hem observeren. Bij mij aan tafel is inmiddels een discussie gaande over ‘het geloof’, een favoriet discussiepunt waar ik normaal gesproken wel aan bijdraag. Ik doe een poging me erop te concentreren, maar dat lukt niet echt. Ik denk onder andere aan Rafael die tegenover me in zijn eentje zit te eten, terwijl ik met drie geweldige mensen aan tafel zit en me nog niet eens kan focussen op een gesprek. Ik denk ook aan allerlei boeken die ik nog wil lezen, aan het feit dat ik aan Rafael een verhaal kan wijden en aan een onmogelijke man die ik niet kan vergeten. Soms hoop ik dat mijn ouders en mijn broer weten hoe ontzettend veel ik van ze houd. Ondanks dat ik het moeilijk vind om altijd bij gesprekken aanwezig te zijn. Om überhaupt geestelijk aanwezig te zijn. Ik doe mijn best.

Inmiddels is Rafael voorzien van drinken en een menukaart. Hij bekijkt de menukaart alsof hij hem nog nooit echt bestudeerd heeft, hoewel dat vast niet het geval is en er staat al tijden hetzelfde op. Nog steeds kijkt hij soms mijn kant uit, met meestal een tamelijk ondoorgrondelijke, maar voor zijn doen vriendelijke, blik. Wat zou er omgaan in het hoofd van een ex-filosofie student die kanker heeft gehad en etensresten aan zijn kat voert? Misschien niet eens zoveel. Wie weet denkt hij gewoon aan een voetbalwedstrijd die hij vanavond met vrienden gaat kijken. Toch lijkt me dat onwaarschijnlijk. Ik kijk nog steeds naar hem vanonder mijn wimpers en ik vraag me af of ik hem aantrekkelijk vind, maar ik weet het niet.

Rafael heeft maar een kleine maaltijd gegeten, want hij is later dan mijn ouders, mijn broer en ik binnen gekomen en nu is hij tegelijkertijd met ons klaar. Hij heeft wel een dessert genomen en getuige zijn lege bord heeft het exemplaar met vijgen hem beter gesmaakt dan mij. We rekenen af bij Charlotte en Rafael doet hetzelfde. Als we aanstalten maken om onze tafel te verlaten komt hij op ons af.
‘Bonjour Eric, bonjour Marianne.’ bromt hij. Hij glimlacht vaag, alsof hij half in een andere wereld is. Ik noem het maar even Rafael-Land. Hij komt zich aan mijn broer en mij voorstellen, wat hij nog niet gedaan heeft, en geeft mij daar een handkus bij. Daar krijg ik een beetje de rillingen van, maar ik geloof dat dat in Frankrijk een gewoonte is en anders is het er zeker een van Rafael. Ik heb er geen bezwaar tegen, maar vind het ook niet prettig.
‘Comment ça va?’ vraagt hij afwezig, aan niemand van ons in het bijzonder.
Hij loopt met ons mee naar buiten met zijn breekbare loopje en steekt daar een sigaret op. Zijn broek is aan de korte kant. Nu ik wat toch beter bekijk hoe hij eruit ziet, zie ik ook pas dat hij vrij mager is.
‘Merci Rafael, bien, et toi?’ antwoordt mijn vader.
Rafael bromt van alles dat ik niet kan volgen. We zeggen hem gedag, (à bientôt!) en lopen richting de auto.
Ik kan het niet laten om naar hem om te kijken. Maar als ik achterom kijk is hij al verdwenen.
Dat was een snelle sigaret.
‘Hij was toch een beetje wazig, hè.’ zegt mijn vader in de auto. Hij heeft een geamuseerde grijns op zijn gezicht en een sigaar in zijn mond. Een teken van een geslaagde avond.

In bed denk ik nog even aan Rafael. Ik vraag me af waarom hij me zo intrigeert, maar dat weet ik niet precies. Hij doet me denken aan de verbitterde versie van een vriend van me. Zijn goede deel doet me denken aan die vriend, en zijn eigenaardige en cynische deel aan… hemzelf. Zijn huis stel ik me voor zoals veel Franse huizen er in deze streek uitzien, mooi van buiten, maar sober en donker qua interieur, met oude meubels waar hij met zijn wat magere lijf op gaat zitten om wijn te drinken en zijn katten te vertroetelen. Rafael is een bijzonder iemand en waarschijnlijk somber. En eigenlijk ben ik zelf ook een beetje vreemd.

Op een van de laatste dagen voor ik terugga naar Nederland bedient hij ons in zijn restaurant L’ Hibou. Hij heeft een cynische bui vandaag, hij klinkt sarcastisch als hij ons gedag zegt, en hoewel hij fysiek aanwezig is, is hij geestelijk in Rafael-land. Dat neemt niet weg dat ik soms het gevoel heb dat hij even naar me kijkt. Dat is niet de bedoeling!
‘Mijn kip is koud. Gewoon koud.’ merkt mijn vader op terwijl we aan het hoofdgerecht zitten. Hij trekt daar een bijzonder teleurgesteld gezicht bij, zoals mijn vader dat kan doen.
Hij wenkt Rafael als hij in de buurt is.
‘Mon poulet…’ zegt mijn vader met een meewarig gezicht. ‘C’est froid.’ Hij probeert vriendelijk naar Rafael te glimlachen.
Rafael zegt niets, maar ik zie hem verveeld knikken.
‘Rot’Ollandèrs…’ zegt hij plotseling zacht. Het is moeilijk aan hem te zien of hij de boel zit te stangen of niet. Zijn gezicht staat ondoorgrondelijk.
Rot’ Ollandèrs. Hij loopt richting de keuken. Zou hij de afgekeurde kip meenemen naar huis voor zijn katten?

Pestplanten


Pestplanten

Julia Peper komt normaal gesproken uit een gezellige familie. Behalve vandaag. Ze komt thuis van een middag Rotterdam met Robin, een vriendin en zegt haar ouders gedag, die in de woonkamer zitten. Annelies en Piet. Ze kijken nauwelijks op. Aan hun gezichten te zien zijn ze in zware zaken verdiept.

Er wordt weinig gezegd tijdens het avondeten. De mobiele telefoon van Julia, die ergens in de kamer rondslingert, ontvangt een sms bericht. Annelies kijkt haar spookachtig aan.
‘Dat ben ik’ mompelt Julia. ‘Een sms’je.’ Ze begrijpt niet waarom er zo verstoord wordt opgekeken. Haar broer, Jaap, sms’t, pingt en mailt onophoudelijk op zijn BlackBerry. Daar wordt nooit iets van gezegd. Ze snijdt een stuk varkensfilet af, dat droog aanvoelt.
Jaap stoeit met zijn aardappels die hij probeert te prakken. Hij drukt ze fijn met zijn vork, wat niet geheel lukt, zodat de stukjes aardappel overal heen vliegen.
‘Kan je dat niet op een andere manier doen?’ vraagt Annelies. ‘Straks zijn alle vorken krom.’
‘Heb jij hier een kromme vork gezien?’ snauwt Jaap.
‘Nóg niet.’ antwoordt Annelies.
Piet gaat zich ermee bemoeien. Handig prikt hij met zijn vork in de aardappels en maakt ze fijn. ‘Kijk, zo lukt het wel, Jaap.’ zegt hij.
Jaap kijkt zijn vader nors aan en doet hetzelfde. Een moment later zitten ze op dezelfde manier, op hetzelfde ritme hun aardappels te prakken. Synchroon. Hun vorken kletteren tegen hun bord. Julia wordt daar lacherig en agressief tegelijk van. Zomaar, gewoon omdat het kan, begint ze er luid met haar vork tegen haar bord tussendoor te tikken.
‘Doe normaal man!’ zegt Jaap geagiteerd.
Julia zegt niets en probeert zich heel hard op de uitgedroogde varkensfilet te concentreren. Het lachen vergaat haar snel. Annelies zit voor zich uit te staren met haar handen onder haar kin gevouwen. Jaap zit nog steeds te prakken en haar vader zegt niets.
Wat heeft iedereen?
‘Wat hebben jullie?’ vraagt ze.
‘Uitgedroogde varkensfilet.’ gromt Piet.
Annelies schiet uit haar slof. ‘Kook jij iedere dag? Ga jij dan koken?’
‘Stukken chagrijn.’ zegt Julia.
Jaap kijkt haar giftig aan. ‘Nee, jij bent natuurlijk nooit chagrijnig. Moet jij niet bij een vriendin gaan huilen ofzo?’
Heel even komt Rosalie in de verleiding om een aardappel naar zijn hoofd te gooien. In plaats daarvan zegt ze: ‘Als jij niet uitkijkt mag iemand jóu straks troosten.’

Er wordt zwijgend afgeruimd. Julia ziet een groot stuk varkensfilet in de groenbak als ze de resterende aardappels daar deponeert. Ze begint de tafel voor het ontbijt te dekken, maar Annelies is het daar niet mee eens.‘Marja en Ruud komen nog langs. Die mensen hoeven niet te weten wat wij allemaal ontbijten.’
Julia maakt zich uit de voeten en leest boven op haar kamer het sms’je.
‘Vanavond afspreken? Ik heb zo’n zin in je… X Roy’
Er loopt een rilling door het lichaam van Julia. Ze weet niet of zij Roy kan geven wat hij wil. Desondanks stemt ze toe. Al is het maar omdat degene die ze echt wil niet snel genoeg terug sms’t. Bovendien wil ze een excuus om de Gazastrook te ontvluchten waar ze zich nu bevindt. Roy de Jager maakt haar met zijn gretigheid schuw, maar ze vindt hem erg aantrekkelijk en hij is haar  favoriete bijfiguur. Iemand om achter de hand te houden, als de Hoofdpersoon haar niet op tijd tevreden stelt. Of als de geestelijke verveling toeslaat. Het mooie volgens Julia is: Roy is een player, dus hem zal ze nergens mee kwetsen. Bovendien is hij chronisch onbetrouwbaar en sluw, en op een bepaalde manier kan je daardoor juist van hem op aan. Ze brengt nog een beetje mascara aan en verzorgt haar bos glanzende krullen.
‘Waar ga jij heen?’ vraagt Jaap als ze haar jas aantrekt.
‘Huilen bij een vriendin.’ werpt ze hem toe. Ze snelt de gang uit voor Jaap nog iets kan zeggen.
Annelies en Piet zitten met Marja en Ruud te lachen en Julia maakt daar gebruik van door het huis te verlaten zonder iets te hoeven vertellen.

‘Wat heb je eigenlijk?’ vraagt Roy als ze in zijn auto zitten, terug naar huis. Ze komen van een plek waar Julia niet had willen zijn. Een verlaten kantoor dat ook in een matige film had kunnen voorkomen.
‘Ik dacht dat je hetzelfde wilde als ik…’ Het is een van de zeldzame keren dat hij onomwonden iets zegt.
‘Ik weet niet.’
‘Ik dacht dat je ook wilde. Je bent echt een rare, Julia.’ Hij noemt niet vaak haar naam.
‘Dat is zo.’ antwoordt ze. ‘Ik dacht dat je dat wist.’
Roy schudt zijn hoofd. Hij lijkt iets te willen zeggen, maar slikt het toch in. Ze staan weer tegenover het huis van Julia.
‘Doei…’ zegt ze vaag.
Roy steelt nog een kleffe kus bij haar. Hij trekt haar wat ruw naar zich toe en steekt zijn tong in haar mond. Hij is een van de weinigen die dat goed kan en ze geeft eraan toe.
‘Ik sms je nog wel, oké?’ zegt hij als ze echt uitstapt.
‘Hoeft niet.’
‘Dan niet.’ zegt Roy. En deze keer kijkt hij echt kwaad. Een vrouw die ‘hoeft niet’ tegen hem zegt. Weg met haar. Of zal hij nog eens achter haar aan gaan? Dat is iets om over na te denken.
Hij rijdt weg met zijn blauwe Citroën en trekt daarbij agressief op.

Inderdaad, Roy is kwaad. Nee, hij is woedend. Hoe haalde zo’n meisje als Julia het in haar hoofd om hem te laten opdraven voor…geen seks? Geen seks. Hij en geen-seks is gewoon geen combinatie, vindt hij. Als hij het lichaam van een meid wil, dan krijgt hij het, en als ze nog maagd is dan veranderd hij daar wel iets aan. Maar Julia heeft hem al voor de tweede keer laten creperen. Ja, zo noemt hij het in gedachten: creperen. Waarom ze dat doet begrijpt hij ook niet. Wist ze niet wat ze wilde, of wilde ze hem met opzet laten lijden? Toch lijkt ze daar niet het meisje voor. Ze lijkt eigenlijk best lief en ze is een late. Hij weet dat ze er laat bij is. Niet dat ze open is over seks of daar makkelijk over praat, maar hij is op zijn hardnekkige manier bij haar gaan vissen – zijn specialiteit – en toen heeft hij het uit haar gekregen. Hij weet dus dat ze inmiddels geen maagd meer is. Een lief meisje vond hij haar op het eerste gezicht, zo één met een broer en vrienden die echt om haar geven en ouders die haar in de watten leggen enzo. Maar wat mankeert er aan haar? Roy is zo in gedachten verzonken dat hij de lange, oude man die een zebrapad oversteekt te laat ziet. Hij gaat vol op de rem staan, maar toch voelt hij dat hij iets raakt. Niet verpletterend hard, maar toch is het onmiskenbaar raak. Een fractie van een seconde overspoelt een afschuwelijk gevoel Roy: misschien is de man dood. Maar terwijl hij als de donder uitstapt, hoort hij ‘Schijtgloeiendetyfusverdomme nog aan toe! Mijn heup!’
Tegenover Roy ligt iemand die het woord ‘creperen’ beter in de praktijk brengt dan hij zojuist deed, en in het licht van de straatlantaarn kan hij zien dat het een magere man met een snor is.
‘Jezus… Het spijt me! Zal ik u helpen opstaan?’ vraagt Roy onbeholpen.
‘Alsjeblieft niet! Je hebt al genoeg schade veroorzaakt. En ik heet geen Jezus!’ raaskalt de oudere man.
Moeizaam komt hij overeind. Het lijkt wel eeuwen te duren en Roy merkt dat zijn hele lichaam trilt van schrik. Maar hij is allang blij dat de man nog leeft. De aanrijding lijkt bovendien de verbale vermogens van de man niet aangetast te hebben, maar die juist versterkt.
‘Kan je godverdomme nog aan toe niet uit je doppen kijken? Of ben je soms debiel? Je hebt mijn nieuwe heup verpest. Verpest jongen, ik weet het zeker. Weet je wel hoeveel zo’n operatie kost? Nee, dat weet je vast niet. De kutjeugd van tegenwoordig doet maar wat, rijdt maar raak!’
‘Het spijt me, meneer. Ik vind het echt heel vervelend. Als er iets is wat ik kan doen…’
De man, die in het licht van de straatlantaarns de gelaatskleur van witlof heeft, wijst met een dorre, magere vinger naar hem.
‘Nou, we zitten flink in de problemen, jongen! Ik noteer je kenteken en je adres. Reken maar dat jij een flinke schadevergoeding gaat betalen. Ik hoop voor je dat je goed verzekerd bent!’
Er is een opstootje ontstaan, want in Groenwijk gebeurt nooit wat. Tot Roy’s afschuw beginnen er zich uiteenlopende mensen te verzamelen rond hem en de man.
De oude man doet er nog een schepje bovenop en wijst naar Roy in het bijzijn van twee refo vrouwtjes, waarvan een met een mopshondje aan de lijn. Een vrouw met geblondeerde stekels en haar man met een bierbuik houden ook stil.
‘Die niksnut daar heeft me aangereden. Op het zebrapad! Hij krijgt een schadeclaim van hier tot Tokyo!’
De mensen bekijken Roy alsof ze een aangespoelde kwal zien waar je weleens in zou kunnen gaan staan.
‘Oh eerlijk waar?’ vraagt de kleinste. ‘Kunnen we iets voor u doen?’
‘Nee bedankt, dames…’ zegt de man. Zijn toon is plotseling kruiperig. ‘Ik was dit varkentje zelf wel.’
‘Zo. Nu wil ik dat je pen en papier vist uit die auto van je.’ commandeert hij Roy. ‘Want dan wil ik dat je je adresgegevens en kenteken opschrijft.’
Het varkentje knikt. Die heeft hij vast wel. Uit het kastje van zijn dashboard grist hij een nog nooit gebruikt kladblok en een nog nooit gebruikte pen. Nerveus schrijft hij op wat de man van hem wil weten. Hij is nooit zenuwachtig, behalve voor voor hem belangrijke voetbalwedstrijden. En nu.
‘Zo… Je hebt geluk dat ik de politie er niet bij haal.’ zegt de man. ‘Ga je niet nog meer brokken maken?’
‘Dat lijkt me niet.’ mompelt Roy, terwijl hij de man het briefje geeft. Van alle wezens op aarde die hij aan had kunnen rijden, had hij een besnord reptiel met een gammele heup en een enorm grote mond geraakt. Als onsmakelijk toetje na de misère met Julia.
‘Kan ik verder nog iets voor u doen?’ vraagt hij met grote tegenzin.
‘Als je de het water niet inrijdt -  ‘ schampert de man ‘kan je me op z’n minst thuisbrengen… Fijne avondwandeling was dit.’
Roy krijgt zin om de man alsnog dood te rijden. Jammer dat er zoveel mensen in de buurt zijn.

De man die aangereden is door Roy, heet Harry. Harry woont met zijn vrouw Bep in het donkerste huis van Groenwijk, dat aan het water, de Voorde gesitueerd is. Hij is een gepensioneerde boekhouder. Zesenzestig jaar is hij, en sinds zijn pensioen slijt hij zijn dagen met klagen over de onrechten die de wereld hem aandoet, kijken of de Voorde niet leeggevist wordt door brutale jongeren, en ‘s middags op een bank in het winkelcentrum van Groenwijk zitten met Bep. Er is geen speciale reden voor dat ze daar gaan zitten. Ze gaan er gewoon zitten. En dan wachten ze tot er iets onrechtvaardigs in hun blikveld verschijnt waar ze wat van kunnen zeggen. Als er op een middag niets gebeurt dat volgens hen onacceptabel is, wat weinig voorkomt, roepen ze naar pubers die er vroeg op de dag al langslopen of die niet naar school moeten. De favoriete bank van Bep en Harry ligt in het overdekte winkelcentrum, en wel tegenover de Etos.

Harry is na de aanrijding naar zijn grote huis gestrompeld. Daar staat Bep een van de acht dracaena’s in de woonkamer water te geven.
Aan Harry’s gezicht ziet ze niet dat er iets gebeurd is, want hij kijkt toch altijd ontevreden.
‘Je loopt als een scheve soldaat.’ constateert ze.
‘Vind je het gek…’ krast hij. ‘Ik ben aangereden door een eersteklas malloot. Zo’n idiote jongere. Ik denk dat mijn nieuwe heup het begeven heeft! Ik – ‘
‘Heb je ze adres? Hij kan mooi de schade betalen, die –‘
‘Mens, laat me nou een keer uitpraten!’
‘Ik probeer je toch alleen maar te helpen, Har. En zelf ouwehoer je ook veel!’
‘Ga alsjeblieft verder met die pestplanten, dan ga ik kijken hoe ik morgen in het ziekenhuis moet komen.’
‘Ziekenhuis?’
‘Ja, dat zeg ik toch! Het ziekenhuis! Kijk, dat bedoel ik nou, je luistert geeneens!’

De vader van Roy, Bas de Jager, is eigenaar van een taxibedrijf. Hij heeft gezien dat zijn zoon met een bijzonder gepikeerd gezicht weer is thuisgekomen van zijn expeditie, wat die ook geweest mag zijn. Het is nogal ongebruikelijk dat zijn zoon chagrijnig is, want er is weinig dat hem tegenzit in het leven. En daar is hij als vader erg trots op. Sport, werk, vrienden, vrouwen: het komt Roy allemaal aanwaaien. De dag na de avond dat zijn zoon chagrijnig is thuisgekomen heeft hij een drukkere dag dan gewoonlijk. Er zijn een paar van zijn werknemers ziek, waardoor hij zelf wat extra ritten moet rijden. Hij stapt in zijn auto, om om half negen Harry Kerremans uit Groenwijk op te halen en de man naar het ziekenhuis te brengen, zoals is afgesproken. Dik een kwartier van tevoren vertrekt hij, en dat moet goed zijn. Bas is een man van de klok en daar is hij trots op. 

Als hij arriveert bij het huis van Meneer Kerremans, staat de man Bas al buiten op te wachten. Harry Kerremans, constateert Bas, heeft het meest kwaaie hoofd dat hij ooit gezien heeft. Een hoofd dat er bovendien uitziet alsof er een leeuw aan geknaagd heeft. Een tanig, besnord en gefrustreerd hoofd. Toch zijn deze mensen ook heel interessant, vindt Bas. Moeilijke types, zoals deze man waarschijnlijk zal zijn, zijn voor hem weer een nieuwe uitdaging om voor zichzelf te bewijzen hoe goed hij met mensen om kan gaan. Opgewekt stapt hij uit.
´Goedemorgen meneer Kerremans! Hoe gaat het?’
Harry Kerremans kijkt hem beschuldigend aan en wijst naar zijn horloge. ‘Te laat, hè.’
‘Ach, bij mij is het precies half negen.’ antwoordt Bas gemoedelijk. ‘We komen er wel!’
‘Dat zal wel.’ gromt Harry. ‘Als ik te laat kom heb ik een probleem. Ik ben gisteren aangereden door een enorme mongool en de plaats waar mijn nieuwe heup is geplaatst doet verrekte pijn.’
‘Zo, dat is niet niks. Was vast flink schrikken!’
‘Dat mag je wel zeggen… Die sukkel heeft een flinke schadevergoeding aan zijn broek hangen. We zullen het straks wel horen. Ha! Echt belachelijk dom van die jongen. Een jonge gast was het. Ik denk dat hij – ‘
‘We moeten eens gaan, meneer Kerremans.’ onderbreekt Bas hem. ‘Anders komen we inderdaad te laat.’
‘En dat is dan uw schuld.’ werpt de ander hem tegen. ‘U hoort hier eigenlijk vijf minuten te vroeg ofzo te zijn…’
‘Dat is niet altijd haalbaar.’ zegt Bas. Hij moet moeite doen om zijn geduld te bewaren. ‘Kan ik u helpen instappen?’
‘Nou dat hoop ik wel, dat u dat kan!’ antwoordt Harry giftig.
Bas bijt op zijn lip. ‘Natuurlijk.’
Het volgende moment komt Bep naar buiten, in een wit shirt met een paar vetvlekken, een zwarte pantalon en daaronder een paar sandalen.
‘Gaat het allemaal goed hier?’ vraagt ze. Het lukt haar niet al te best om vriendelijk te klinken.
‘Best.’ snauwt Harry. ‘Afgezien van mijn heup en het feit dat deze man hier te laat is gaat het allemaal prima. De vraag van het jaar hoor, dit... Ga jezelf toch nuttig maken!’
‘Dat zal ik dan zeker doen.’ antwoordt Bep. En met een waardigheid die Bas niet verwacht had van deze vrouw, draait ze zich om en loopt ze terug het huis in. Ze slaat de deur niet eens hard dicht.
Harry is toch bezig zelfstandig in te stappen en voor een oudere man die gisteravond zo hard is aangereden gaat hem dat behoorlijk goed af, ziet Bas.
Een halve minuut later zijn ze op weg.
'Krijg nou het schompes…’ zegt Harry plotseling. ‘ Ik moet ineens aan iets denken. Heel toevallig, meneer de Jager, ben ik gisteren aangereden door iemand met de zelfde achternaam als u. Een de Jager junior, zou je kunnen zeggen. Roy heette ie. Hij leek wel een beetje op u. Lange kerel. Bruin haar had ie. En hij kwam ook uit Zwijndrecht.’
Bas is bezig zich te focussen op vlot naar het Maasstad ziekenhuis rijden, maar als hij deze informatie verwerkt ziet hij sterretjes. Roy heeft iemand aangereden, misschien flinke schade gemaakt – al lijkt het mee te vallen – en hij heeft het thuis verzwegen? Wat bezielde die jongen? Was hij te laf om zoiets eerlijk aan zijn vader te vertellen? Misschien hadden ze er thuis samen om kunnen lachen, want het zal je maar gebeuren dat je een kerel als meneer Kerremans aanrijdt…
Bas zit zo in gedachten verzonken dat hij de jonge vrouw op de scooter die oversteekt te laat ziet.
Roy heeft de aanrijding verzwegen! Roy heeft…

Julia steekt over en te laat ziet ze dat de auto die haar voor moet laten gaan, haar niet ziet. Er is niets dat ze kan doen, beseft ze in een fractie van een seconde. Het is te laat. De auto raakt haar vol aan de zijkant en ze klapt met haar scooter om.
Een doffe klap tegen de witte taxi van Berry.
De Jager junior, verzwegen, schadecl...
Ik ga dood, denkt Julia op dat moment, of ik word gehandicapt. Ze heeft pijn, maar ze voelt niet veel meer dan algehele beursheid. En ze kan zich tot haar opluchting nog bewegen, ondanks dat dat haar minimaal lukt omdat haar scooter bovenop haar ligt. Gelukkig is die niet erg groot en zwaar. En ze is nog heel dicht bij huis, al beseft ze dat zelf nog niet.
Het klamme zweet breekt Bas uit en hij stapt uit zijn auto. Harry is hij op slag vergeten.
Bas kan geen woord uitbrengen. Het enige wat hij hoopt is dat het meisje nog leeft, en als ze nog leeft, dat ze geen gebroken nek of rug heeft of dat soort dingen.
Ze leeft, ziet hij, en ze probeert overeind te komen. Zonder iets te zeggen – want hij weet niet wat hij moet zeggen - tilt Bas de ingedeukte scooter van haar lichaam. Dan staat langzaam het meisje op, heel moeizaam. Bas heeft de scooter met ingedeukte zijkant veilig langs de weg gezet en wil nu het meisje helpen, maar ze schudt haar hoofd en mompelt: ‘Het gaat, echt.’
‘Ik weet niet wat ik moet zeggen…’ mompelt Bas. ‘Echt, duizendmaal sorry! Maar ik ben blij dat ik je overeind heb zien komen.’
‘Ja, ja…Het gaat wel.’ Julia is nog bezig te beseffen wat er is gebeurt en hoeveel geluk ze heeft gehad. Met deze man is er iets. Ze doet hem aan iemand denken, maar ze weet niet gelijk aan wie. Hij heeft ongeveer de leeftijd van haar vader, en het ontgaat haar niet dat hij ook een zekere charme heeft.
‘Echt waar?’ vraagt hij verder. Niks gebroken?’
‘Nee, niks. Alleen mijn scooter misschien.’
‘We gaan dit oplossen.’ zegt Bas vriendelijk. Hij klinkt nog wat beteuterd, maar hij is ook opgelucht dat er bij de jonge vrouw nog een grapje vanaf kan. Hij steekt zijn hand uit. ‘Bas de Jager.’
‘Julia Peper.’ En dan begint er bij Julia iets te dagen. Had Roy niet een keer verteld dat zijn vader een taxibedrijf had? Ja, dat weet ze zeker. Deze Bas is van Taxibedrijf de Jager en is waarschijnlijk de vader van Roy.
Op dat moment stapt Harry uit, met zijn lange, wat stijve lichaam. Julia herkent hem gelijk. Van het bankje tegenover de Etos. Niet echt iemand die je bij een incident wil hebben. Ook dat nog.
‘Welja…’ gromt Harry. ‘Nou wijffie, je hebt geluk gehad dat je niks hebt.’ Hij wijst naar Bas. ‘Brokken maken zit blijkbaar in zijn familie. Gisteren zijn zoon ook al.’
Julia's nekharen gaan recht overeind staan. Betekent dit, dat Roy Harry had aangereden nadat hij haar had afgezet? Ze durft het niet te vragen, hier, nu, in deze situatie. Het ziet er echter wel naar uit dat dat inderdaad gebeurd is. Het is een griezelig toevallig feit.
‘Zo, hoe gaan we dit oplossen?’ schampert Harry.
Maar Bas is al aan het bellen. Zo te horen belt hij een collega.
‘Ja, ik weet dat het heel lastig is, maar ik zit in een noodsituatie. Huub komt meneer Kerremans nu ophalen?’
En even later hangt hij op.
‘Het is opgelost.’ zegt hij, zichtbaar opgelucht. Hij kijkt Julia aan. ‘Ik ga jou zo thuisbrengen  en dan kijken we wat ik verder voor je kan doen.’ Hij klinkt nog wat onzeker, alsof Julia ieder moment een drama kan schoppen.
Drama is wel het laatste waar Julia behoefte aan heeft. Bas de Jager werkt haar op de zenuwen en het laatste wat ze wil, is dat Bas of Roy er op een of andere manier achterkomt dat ze haar in korte tijd allebei hebben gezien. Bas is vast niet de kwaadste, maar ze wil hem zo snel mogelijk lozen.
‘En ik dan?’ briest Harry.
‘U, meneer, wordt binnen nu en een minuutje opgehaald door Huub, mijn collega.’ antwoordt Bas hem.
Het ontgaat Julia niet dat de woorden ‘u’ en ‘meneer’ met een subtiele kilte worden uitgesproken.
‘Ik hoop dat u collega geschikter is.’ snauwt Harry. ‘Als ik problemen krijg omdat ik te laat ben straks, zul je er nog van horen!’
'Uiteraard…’

Het is half elf als Harry thuis wordt gebracht door Huub. Hij is precies op tijd in het ziekenhuis aangekomen. Er zijn röntgenfoto’s van zijn nieuwe heup gemaakt en die hebben laten zien dat die zeer licht beschadigd is, maar er is geen reden tot zorg, zei de arts. Harry moet alleen een paar dagen rustig aan doen. En dan die Huub. Dat is nou wat Harry een geschikte vent kan noemen. Hij rijdt netjes, hij luistert goed naar een ander, en hij begrijpt tenminste wat onrechtvaardig is en wat niet, en wie er sukkels zijn en wie niet. Daar heb je wat nog eens wat aan. Harry loopt zijn huis binnen via de voordeur en op de bank zit Bep een herhaling te kijken van een of andere soap.
‘Zo…’ zegt Harry, bij wijze van begroeting. ‘Mijn nieuwe heup is nauwelijks beschadigd.’
Bep zegt niets.
Ben je doof ofzo?’
‘Ik zit een pestprogramma te kijken.’

De avond na de aanrijding ligt Julia onrustig in haar bed, hoewel ze behoorlijk stijf is. Er is niets echt gebroken, maar ze voelt zich of alles een beetje gekneusd is. Een alleskneuzing. Daar kan ze hardop om lachen. Ze sms't het woord 'alleskneuzing aan Robin en Fleur en Robin stuurt gelijk iets terug over langskomen met een 'allesfruitmand' en vooral 'allesmixdrankjes' voor de schrik. Dat laatste voorstel kan je in het geval van Robin gerust letterlijk nemen. 
Die ochtend heeft Bas de Jager Julia thuisgebracht en vervolgens heeft Jaap haar scooter opgepikt en naar het scootercenter gebracht. Thuis was Annelies, die met een spookachtig gezicht het hele verhaal had aangehoord.
‘Ik ben zo blij dat je geen letsel hebt, Julia.’ zegt ze een paar keer liefdevol.
‘Ken je dat taxibedrijf trouwens?’ vraagt ze nog. ‘Heb je weleens van ze gehoord?’ Haar moeder wil alles weten, wat soms prettig en soms verre van prettig is.
‘Nee, Mam, die ken ik niet.’

En daar ligt Julia nu. Zich af te vragen waarom de dingen lopen zoals ze lopen en of er zoiets als karma bestaat. Heeft de aanrijding van Harry die Roy veroorzaakte iets met haar te maken? Ze heeft gezien dat hij kwaad is weggereden, omdat zij hem blijkbaar had beledigd. Maar dat idee vindt ze niet eerlijk. Alsof Roy zou sms’en als hij dat belooft. Dat doet hij niet en daar heeft ze zichzelf tegen willen beschermen. Roy komt en gaat wanneer hem dat uitkomt en zelf is ze – wat hem betreft – geen haar beter. En hoe kan je seks aan iemand beloven als je geen hoer bent? Roy is niets van haar verschuldigd. Niets. Maar hij is wel spannend. Hij is zelfs intrigerend. Ze vraagt zich af hoe hij ertegenaan kijkt. Het zou eigenlijk beter zijn als hij dacht: met Julia spreek ik dus nooit meer af. Dan hoefde ze hem tenminste niet langer te weerstaan.
Maar ook voor Roy geldt: sommige verleidingen zijn moeilijk te weerstaan.